Dagboek op ‘Preken’ gezet

Het lijkt allemaal wat rustiger te worden. Fysiek gaat het beter en ik ben nu ook begonnen met de revalidatie. Een lang en intensief traject! As. zondag hoop ik voor het eerst weer voor te gaan, zij het voor de zekerheid samen met een collega. Zal wel emotioneel worden. Het meeleven van zowel Delftenaars als Koorkerkers is hartverwarmend! Hoe staat het er verder voor?

Ik merk dat ik niet ‘de oude’ meer ben of nog wil zijn. Onmiskenbaar heb ik meer behoefte aan verdieping en verstilling. Ik schrijf me daar naar toe in mijn dagboek. Ik filosofeer onder meer over het omgaan met gevoelens, verdriet maar vooral angst natuurlijk, hoe ik het ‘hiernamaals’ zie en het verlangen naar God – dat merkwaardige gat in mijn hart. Die rare mystieke tic waardoor ik mij zo vaak een buitenbeentje voel in mijn omgeving. En overigens ook in de kerk. .

Omdat ik het niet zo geschikt vind om dagboekfragmenten op dit blog te plaatsen heb ik ze ondergebracht bij ‘Preken’ (Onder Publicaties). Het zijn immers haast preken en ik zal gedeelten daaruit zeker ook gebruiken in preken – dat weet ik nu al.

Wie dus mijn reflecties op wat mij is overkomen wil volgen weet waar hij/zij moet zijn.

Voor de geïnteresseerden: zie hieronder

Hieronder heb ik een aantal dagboekfragmenten geplaatst van de laatste dagen. Flarden verwerking van mijn infarct, overwegingen over dood en God en het zoeken van een nieuw evenwicht. Voor wie het interessant vindt om te lezen. Ik denk dat er waardevolle gedachten in staan, met name over het perspectief voorbij de dood en over de beleving van God.

Maar nu stop ik daar ook maar mee. Het evenwicht waarnaar ik qua gevoelsbeleving nog op zoek ben ken ik rationeel al lang. Ik heb het ook – toevallig of niet – precies zo in mijn nieuwe boek Dominee zoekt God beschreven: Leven in de contemplatie op de dood en mezelf loslaten, loslaten, loslaten in de liefde. Vanuit dat perspectief het leven, bij de dag en zo intens mogelijk, tot mij nemen.  

 

Vervolg ‘Hartig dagboek’

Ik ga je nu even aandacht geven, mijn donkere zuster op de achtergrond. Je huilt om de pijn die ons lichaam is aangedaan. Om de schrik die ons overviel. Om de nabijheid van een afscheid.

Je bent er niet voor niets. Je bent er om de eindigheid van ons bestaan te betreuren. Om het verdriet een plaats te geven.

Jij bent niet mijn enige zuster. Er woont ook een lichtengel in mij. Zij laat me de andere kant zien. Zeg maar de Godkant. Ik zie jullie allebei. Maar  vooral nu mag ik jou niet verwaarlozen. Anders zul je zeker later je gram halen – en dan veel grimmiger. Dat heb ik talloze malen gezien bij mensen die hun verdriet wegdrukten.

Ik kijk je in de ogen en laat goed tot me doordringen wat ons lichaam heeft meegemaakt en wat jij hebt doorstaan.

Ik druk je aan mijn borst.

Laat je maar gaan.

Voortzetting ‘hartig dagboek’ – zal ik maar zeggen

22 juni 2015

 

Elke morgen sta ik op met nog een rouwrandje om de dingen. Hoe noemde iemand dat? Een postcardiologische depressie. Dat is een groot woord, maar iets van een grauwsluier is er wel. En het schijnt er dus bij te horen.

Ik moet het in de ogen kijken. Het volop toelaten en nu en dan eens flink janken. Gisteren en eergisteren waren zulke huildagen. Ik hoefde maar aan de kinderen te denken of een vriendelijke mail uit Delft of Middelburg te krijgen en ik schoot vol.

Het is niet vreemd. Mijn hele perspectief is dooreen gegooid. Hoeveel ik ook over de dood nadenk – en dat is toch echt nooit op de studeerkamermanier – als hij fysiek zo dichtbij komt en je voelt a.h.w. het verdriet van je lief en van de kinderen, dan is het toch nog even een ander verhaal. Ik heb er vrede mee als ik zou moeten gaan (zie bv.  poëzie, nr. XII) maar je bent mens en je kunt niet even de knop omzetten. Je moet je door die hele rijstebrijberg van verwerking heen eten.

Nu het fysiek beter lijkt te gaan komt de emotiecarrousel op gang. Ik kan nog niet onbevangen blij zijn en dankbaar. Dat ben ik wel, maar het breekt nog niet door. Ik moet blijkbaar de schrik verwerken. En mij telkens weer inleven in mijn nieuwe situatie. Mij opnieuw realiseren…Mijn systeem is er nog niet op ingesteld. Het zal tijd kosten.

In mijn nieuwe boek Dominee zoekt God (dat wordt definitief de titel) schrijf ik in het laatste hoofdstuk en in de Epiloog uitgebreid over mijn emeritaat als ‘oefenen in doodgaan’. Welnu, als dit een onbewust gebed om een leerschool is geweest, dan is mijn gebed meer dan verhoord…

Het had van mij iets minder royaal gemogen.   

Dagboeknotities na mijn infarct

 

21 juni 2015

 

God – de geestelijke bevinding die ik God noem – laat zich ervaren waar een mens door de bodem van het bestaan heen  zakt. Die verhalen hoor ik regelmatig van anderen, ook als zij het zelf anders noemen: zelftranscendentie, het punt van geen vrees,een seconde eeuwigheid en zo meer. In zijn boek De kunst van het crashen vertelt de Vlaamse auteur Peter Verhelst hoe hij na zijn ongeluk nog verrukt kon worden bij de herinnering aan dat moment van ‘de zich opsplitsende werkelijkheden’.

 

Het is mij tot troost dat dit ook zou kunnen gelden voor de Afrikaanse vluchtelingen bij Lampedusa, op het moment dat hun boot kapseisde…

 

  *

 

Maar goed, misschien wordt het nu dan toch eens tijd om tevens het leven te omarmen. Vanuit het dagelijkse besef van de dood,voortaan  als permanente gast in mijn bestaan, mag ik ook het leven weer aanvaarden en genieten. Alles in mijn lijf schijnt het weer te doen, zij het voorlopig nog krakkemikkig en voorgoed met behulp van medicijnen. Het is blijkbaar de bedoeling dat ik nog een tijdje in dit land blijf.

 

In het fors aangescherpte bewustzijn hoe broos het is durf ik nu voorzichtig weer voor het leven te kiezen. Dat ben ik ook verplicht aan Eliane en de kinderen. In  het licht van dat bewustzijn zijn zij –  en de schoonheid van het aardse leven – mij des te kostbaarder. 

 

 

 

*

 

 Tegelijk is er een groot verlangen in mij naar de diepte. De diepte? Nee, ik ben niet neerslachtig of zo, maar ik heb nu even niet genoeg aan louter dankbaarheid of levenslust. Ik heb voortdurend de drang om te mediteren op de dood en op God. Mij verliezen in de bewustwording van mijn eindigheid. Er vrede mee vinden dat ik er ooit niet meer zal zijn. Dat ‘niet ik nog ben, maar God alleen’. Omdat ik God  toebehoor.

 

Dat vooral: er vrede mee vinden. In het voortdurende loslaten van mijzelf. Ik merk namelijk dat ik mij nog aan het verzetten ben. Dat is iets in mij van mijn andere zijde, de vitaliteit. Het automatisme van gehechtheid aan het leven. Het is mijn ik van voor het infarct. Dat wil op de oude voet verder.

 

Maar als ik daaraan toegeef, erin glijd omdat het nu eenmaal  mijn eerste natuur is, ervaar ik dat het niet meer toereikend is. Ik kan niet eenvoudig de draad weer oppakken  alsof er niets is gebeurd. Ik moet een nieuw evenwicht zien te vinden. En dat vind ik alleen door te focussen op die nieuwe realiteit van mijn leven. Daar, op de bodem.

 

Telkens, de dag door, word ik daar naartoe gedreven. Een onrustig stuwen, diep van binnenuit. Een enorme dorst.

 Ja, dat is het: dorst. 

Psalm 42.   

Zoals een hert reikhalst naar water.

 

 

20 juni 2015

 

Hoe zit het dan met God?

 

Ik weet dat alle redeneren over God hem alleen maar verder van ons vandaan verwijdert. Alle vragen die hij oproept zijn niet te beantwoorden. Het liefst ga ik mee in de ontkenning omdat dat het eerlijkst lijkt. Vooruit maar, de wreedheid in deze wereld spreekt tegen het bestaan van een God. En als hij al zou bestaan begrijp ik niets van hem.

 

Alles pleit tegen God.

 

 

 

Tegelijk kan ik er niet omheen dat ik God ervaar. Of liever, ik ervaar iets waar het woord God naadloos op aansluit. Het overkomt mij als ik mijzelf helemaal loslaat. Alleen dan. De leegte voorbij  mijn ik – waar al mijn emoties en gedachten  wegvallen – vult zich met een vreemde sereniteit. Die ook liefde is. Maar geen gevoel. Eerder het ontbreken van gevoel. Het ontbreken van alle ik.  

Het klinkt cliché, maar ik beschik niet over woorden die er dichterbij kunnen komen.

 

Ik ervaar het soms in het klooster. Maar ook thuis als ik mij concentreer op dit ‘no self’. In de leegte wordt God ‘waar’ – meer waar dan ooit.

 

Het klopt wat een collega-pastor zei: We kunnen God niet kennen, we kunnen hem alleen beleven.

 

Ik beleef God in deze hectische dagen. Het is vreemd genoeg niet alleen de dood die mij tegen zijn borst heeft gedrukt. Ook God – wat voor vreemde, aan alle zintuiglijke en rationele categorieën ontsnappende ervaring dat woord  ook behelst.         

 

 

*

 

Het lijkt soms of ik een soort bijna doodervaring heb gehad. Dat staat er heel voorzichtig, want ik heb natuurlijk geen echte bijna doodervaring gehad. Die heeft mij vermoedelijk links laten liggen omdat ik er altijd nogal sceptisch over doe. Op de momenten zelf ervoer ik voornamelijk doodziek zijn en angst en verwarring.

 

Maar misschien heb ik met terugwerkende kracht toch iets ervaren van de vrede en overgave die zo kenmerkend schijnen te zijn. Vaak de laatste dagen komen er een warmte en een licht over mij, of liever, in mij, die aan de verhalen van een bijna doodervaring doen denken. Met dat verschil dat mijn ervaring  niet zichtbaar is – er is geen sprake van beelden – maar zich als een puur geestelijke bevinding manifesteert. 

 

De overeenkomst is dat het daarna moeite kost om mijn weg in het leven weer te vinden.

 

 

 

*

 

 

 

Ik keek naar mijn leven vanuit de levensvreugde – het is zomer! – en de belofte van vrijheid. Ik leef immers toe naar mijn emeritaat. Maar dat vertrouwde landschap is dooreen gegooid. Wat ik eerst als mijn horizon zag ligt nu aan mijn voeten. Ik moet leren kijken vanuit dat nieuwe perspectief: de dood – en mijn eventuele leven in het verlengde daarvan, als hooguit een toegift.

 

Alles is anders geworden. Ik heb er in mijn nieuwe boek veel over geschreven, maar nu moet het ook menens worden met mijn contemplatie op de dood. Voortaan ligt mijn leven in de schaduw daarvan, niet meer zomaar voor het grijpen. Alleen verkrijgbaar via de kassa van de dood.

 

 

 

19 juni 2015

 

Drie keer is het de afgelopen weken  tot mij doorgedrongen dat dit het werkelijke afscheid zou kunnen zijn. Geen filosoferen over de dood op veilige afstand, maar rauwe realiteit: voorgoed afgesneden worden van mijn geliefden. Nooit meer ’s morgens vroeg de merel horen zingen. De schittering van de zon zien op de golven van de Schelde. Nooit meer. Voorgoed dit prachtige land achter mij laten.

 

Als mij een ding duidelijk is geworden , dan is het wel dit:

 

Ik wil nog niet! Ik wil dit mijn geliefden niet aandoen. Zij kunnen mij nog niet missen en ik wil hen nog niet missen.

Ik ben er nog niet klaar voor.

 

 

 

Wat een onzin!

 

Zou iemand er ooit klaar voor zijn? Behalve misschien mensen in uitzichtloos lijden, of de zeer ouden  die echt van alles verzadigd zijn?

 

Wordt dat gevraagd aan de vluchtelingen bij Lampedusa – of ze er klaar voor zijn? Aan de jonge kinderen die worden kapot gebombardeerd in de Gazastrook of worden verpletterd onder het puin in Nepal? Aan de complete gezinnen die crashten met de MH17?

 

Iemand die het leven – in al zijn raadselachtige schoonheid – met smaak tot zich neemt, die is er nooit klaar voor.     

 

 En toch moet er een manier zijn om dit leven los te kunnen laten. Dat moet wel want de dood is onontkoombaar. Als ik nu de dans ontspring ben ik een andere keer aan de beurt. En ik wil niet doorlopend met de angst in mijn lijf rondlopen.

 

Ik denk een weg gevonden te hebben – en wel in de filosofie.

 

 

 

Dus toch de filosofie. Met name de gedachten van Schopenhauer blijken bij machte mij te verzoenen met mijn biologische dood. Hij leert mij kijken naar mijn bestaan, en het einde daarvan, vanuit een ander perspectief.    

 

Het zit in ons aller overlevingssysteem om de dood als ons totale einde te zien. Dat maakt hem zo afschrikwekkend. Schopenhauer leert mij om mijn eigen dood niet te zien als een ‘verloren gaan’ maar als een ‘opgaan in’. Het is niet enkel het wrede afgescheurd worden van wat mij lief is. Dat is er wel een onderdeel van, maar het is niet het laatste. Het enige wat vergaat is mijn individualiteit. Een individualiteit die ik immers al mijn hele leven probeer te overstijgen. Doodgaan is niet alleen maar verlies. Het is de voltooiing van het proces zoals het moet gaan. De winst is gelegen in de transformatie van mijn ik tot liefde in de geest van mijn nabestaanden. Ik word een stukje God, zogezegd.

 

Het helpt om de dood zo te zien: niet als een voorgoed voorbij, maar als een terugkeer in mijn bron, die tegelijk mijn bestemming is. Dat is nu precies de bestemming van het leven: opgaan in het grote geheel.

 

 

 

Een geheel, een universum, dat licht is en liefde.

 

Een geestelijke werkelijkheid die ik God noem – en waar ik mij op richten kan, mij in oefenen kan.

 

Het is de sterkste, meest aanwezige kracht op het scherp van de snede.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hectisch weekje: déja vu van een hartinfarct

Dat was me het weekje wel!

Vorige week, in de nacht van 1e Pinksterdag op 2e Pinksterdag, kreeg ik een vreselijke pijn op de borst. Ik wist meteen hoe laat het was. Herinnerde me de pijn van mijn hartinfarct twaalf jaar geleden. HAP gebeld. Ambulance. Omdat ik een maand geleden al allerlei onderzoeken in Goes had gehad waar niets was uitgekomen wist ik ook dat ik gekatheteriseerd zou moeten worden en liet me dus naar Terneuzen brengen.

Diezelfde dag gedotterd. Maar over twee weken terug voor nog een andere vernauwing. Eerste herstel verliep snel, mocht donderdag naar huis maar vrijdag en zaterdag kon ik niets meer, voelde me heel beroerd (gelukkig geen pijn op de borst). Weer voor onderzoeken naar ziekenhuis. Voor de derde keer die ambulance in de straat. Ik ben de stennismaker in deze rustige wijk. Ze konden niets vinden. Volgens hen moest het aan mijn nieuwe medicijn liggen en ik heb nu een ander gekregen. Mocht gisteren naar huis. Voel me nu weer redelijk, maar ben erg onzeker geworden door dat gedoe in het weekend

Nu maar langzaam opkrabbelen.

 

Vlak voor mijn hartinfarct het goede nieuws vernomen dat mijn manuscript – over een dominee die met emeritaat gaat en op zoek is naar wat hem eigenlijk dreef om dominee te worden – in oktober wordt uitgegeven, weer bij Skandalon. Voorlopige titel: De dwaas op de heuvel – dominee zoekt God.  

 

Achter de computer lukt aardig. Dus heb ik mijn laatste preek – n.a.v. de beroemde uitspraak van Hobbes – geplaatst. De mens de mens een wolf?

Dit moet het maar even zijn..