Lezing voor Wim, door Aarnoud van der Deijl – boekpresentatie

Deze lezing werd gehouden door Aarnoud van der Deijl ter gelegenheid van de boekpresentatie van “Waar ben je nu” op 9 september 2011 in Middelburg

Beste Wim, geachte aanwezigen,

Een catechisant van mij gaf ooit een definitie van een dominee,
die mij altijd is bijgebleven: ‘een dominee is iemand die een uur lang praat over iets waar hij uiteindelijk ook niets van afweet.’

Ja, leuker kunnen we het niet maken, maar deze jongen heeft het wel heel scherp gezien.

Als er één onderwerp is waar dat nóg meer geldt dan andere onderwerpen, dan is dat wel de dood en de vraag waar onze doden zijn.

Hoewel de anekdote erg belegen is, wil ik hem hier voor die drie mensen die hem niet kennen, toch vertellen.
Het gaat over die twee monniken, die hun hele leven bezig zijn geweest met een standaardwerk over het leven na de dood.
Ze spreken af, dat als één van hen overlijdt, deze aan God om een gunst zal vragen, namelijk om nog één keertje terug te mogen keren om nog één woord tegen de achtergebleven makker te spreken.
Dat zal dan het woord ‘taliter’ zijn.
Dat is Latijn voor: ‘het is zo’, ‘het is zoals wij het hebben beschreven’, of het zal zijn: ‘aliter’ en dat betekent: ‘nee, het is toch anders.’

En een van de twee monniken komt te overlijden en krijgt toestemming van God om terug te keren maar spreekt dan niet één woord, maar twee woorden:
‘totaliter aliter’: het is totaal anders.

Goed, dit gezegd hebbende, wil ik naar jouw boek toe gaan, Wim. Want ik presteer het hier om in één minuut al meer Latijnse geheimtaal te gebruiken dan jij in een heel boek doet.
Maar wat ik wil zeggen, is dat, toen je mij in het voorjaar belde dat je een boek over dit onderwerp had geschreven en of ik het wilde lezen en er dan misschien een aanbeveling bij zou willen schrijven om fondsen te bewegen het te subsidiëren, dat ik aanvankelijk nogal wat scepsis voelde.

Weer een boek over de dood,
overigens ook al het derde boek van jou over dit thema.
Maar ja, ik kan geen ‘nee’ zeggen.

Op ongeveer dezelfde manier heb ik Wim ook mogen opvolgen op de Pabo van de HZ. Het leven is zo ontzettend lastig en vermoeiend, als je geen ‘nee’ kunt zeggen.
En dus toog ik aan het lezen en ik moet zeggen, Wim:
Je hebt me weer verrast.

Je hebt een boek over een zwaar onderwerp geschreven, dat je in één adem uitleest met regelmatig een glimlach op je gezicht. De ondertoon is er één van een mildheid,waarin ook de humor niet ontbreekt, al is dat dan meestal de humor van de vriend aan wie je dit boek schreef, Jaco Schouwenaar.

Je boek is opgebouwd uit twee genres, een doorlopende brief aan Jaco, die nu bijna precies een jaar geleden plotseling bij een ongeluk omkwam.
Je wandelt en mijmert met hem, zoals je dat tijdens zijn leven ook zo graag deed en zoals je je ergens in het boek voorstelt dat God met Henoch wandelt.

Het is volgens mij jouw grote kracht.

Het combineren van persoonlijke ervaringen aan een theologische reflectie, die tegelijkertijd heel diep en heel verrassend is en toch niet moeilijk.

Er zit geen woord Latijn bij.
Het is geschreven voor een groot publiek, nogmaals: zonder dat het simplistisch is.
Ik bewonder dat in jou.

Ik bewonder ook dat jij je altijd tot het uiterste inspant om je gesprekspartners te begrijpen en dat je ziet dat het geen éénrichtingsverkeer is, maar daadwerkelijk een dialoog, ook al is het in dit geval een dialoog met iemand die er niet meer is, maar voor jouw gevoel – zo zeg je op het eind – nog altijd om je heen is en wiens denkwijze je jezelf zo eigen hebt gemaakt, dat de dialoog levensecht lijkt.

In die dialoog probeer je woorden te zoeken om de ideeën die de christelijke traditie je aanreiken, verstaanbaar te maken.

Het is een heen- en weer, een vertaal- en vertolkproces.
En het levert verrassende gedachten op, vind ik.
Want je verbindt de ideeën uit de christelijke traditie met die uit Oosterse godsdiensten en ziet het doel van het mensenleven als het loslaten van je ego, het onthechten aan je eigen individualiteit.
En als je ego op die manier minder belangrijk wordt, dan kun je sterven gaan zien als een opgaan in iets boven-individueels, in iets wat je God zou kunnen noemen, maar ook Brahman, zeg je.

Ik denk dat zo’n manier van denken veel mensen kan aanspreken binnen de kerk.
Of het mensen als Jaco aanspreekt, durf ik niet te zeggen, maar het zou mij niets verbazen van wel. Je bent met je heen en weer gaan tussen traditie en cultuur daadwerkelijk een bruggenbouwer.

Je hebt een mooi boek geschreven, een troostrijk boek, een verrassend boek,
En daar wil ik je voor danken en je toewensen dat het boek veel gelezen zal gaan worden.

Ik wil toch weer – ik kan het niet laten – eindigen met woorden van een gedicht. In jouw boek staan ook prachtige en toepasselijke gedichten. Maar de strekking van jouw boek deed me erg denken aan een gedicht dat Bart Chabot ooit schreef in opdracht van de NCRV.
Een gedicht dat voor mijn gevoel dezelfde taal spreekt als jouw boek en dezelfde toon treft.

Ik wil het slot lezen van dit wat langere gedicht, dat ‘Zo stond het niet in de Bijbel’ heet en ermee begint dat Bart Chabot vertelt dat hij op een ochtend in Belgisch Limburg plotseling God ontmoette. Bart wandelt dan als een Henoch met God en er volgt een gesprek over diverse onderwerpen. En dan eindigt het gedicht:

‘Toen maakte ik een grote fout
en vroeg Hem
wat ik nooit had mogen vragen,
vroeg Hem over leven na de dood.

Terwijl God zich van me verwijderde
voegde Hij me toe:
“Zoiets vraagt een verwend kind.
Zonde van mijn tijd.
Kijk om je heen –
in je hand houd je een miljoen kado’s
En nog durf je Mij te vragen
over leven na de dood?”

Pas een tiental meters verder
keek God om
en riep over Zijn schouder:
“Leven na de dood?
Ik zou er maar niet te veel op rekenen.”

Ik keek God na
zag Hem de heuvel opgaan,
kleiner worden.
Iets in zijn houding zei me
dat wij elkaar vaker
zouden ontmoeten.

Wim, gefeliciteerd!
Dank u voor uw aandacht