Dichterbij dan ooit – gedachtenisdienst november 2013

Opstapje naar het thema: Waar is opa Jan?

Ken je dat? Het gevoel dat je inzakt? Moedeloos wordt? Het erbij laat zitten?

Joris had er ook last van, vooral als hij een wedstrijd voetbalde.

Joris was een goede spits, hij scoorde vaak.

Maar in één ding was hij niet zo goed – in fouten maken.

Als hij een kans miste, was z’n dag verpest.

Dan zakte hij in, en dacht: ik kan er niks van, ik ben een slechte voetballer.

Dan verzette hij geen voet meer, slofte maar wat over het veld.

Maar gelukkig had hij opa Jan.

Die stond altijd langs de lijn, want Joris’ vader had nooit tijd.

Met opa Jan had hij iets afgesproken voor als hij weer inzakte.

Als opa Jan dat zag ging hij niet staan schreeuwen en schelden.

Nee, dan stak hij alleen maar zijn duim omhoog, ten teken van:

Denk erom, Joris, niet inzakken, je bent een goede voetballer!

En in de rust kwam opa naar hem toe, hij mopperde niet maar zei:

Weet je het nog, Joris? Je bent een goede spits!

Dat hielp Joris enorm – dan knapte hij op en deed zijn best weer.

Maar op een dag ging opa Jan dood…

Daar had Joris veel verdriet om.

Hij miste opa Jan vreselijk, elke dag, maar vooral ’s zaterdags, langs de lijn.

Als hij dan weer een kans miste, en daar weer zo moedeloos van werd,

dan was er geen opa Jan meer om hem op te peppen.

Toen brak er weer zo’n zaterdag aan en zo’n wedstrijd waarin niets lukte.

Joris voelde al weer die donkere wolk in zijn hoofd: je kunt ook niks.

En hij liet z’n schouders al weer hangen en slofte over het veld.

Maar toen was het ineens net of hij een stem hoorde in zijn hoofd:

Denk erom, Joris, je bent een goede voetballer!

En hij zag de duim van opa omhoog steken,

niet langs de lijn maar ergens in zijn hoofd.

En Joris richtte zich op, ging achter elke bal aan, feller dan ooit.

Het was net of opa hem op de hielen zat van binnen uit.

Na de wedstrijd voelde hij weer even de pijn toen hij opa Jan niet zag staan.

Maar meteen dacht hij: Opa Jan is er nog.

Hij zit in mijn hoofd en in mijn hart – en hij zal er altijd zijn.

 

Meditatie: Dichterbij dan ooit

 

Lieve mensen,

november gedachtenismaand.

De hele natuur hier op het noordelijk halfrond herinnert ons aan de dood.

Dat is niet erg, het hoort erbij.

Het doet ons des te meer stilstaan bij het leven.

Het maakt het leven intenser.

En het brengt onze gestorven geliefden dichterbij.

En het bepaalt ons bij de grote vragen.

Waar zijn ze, onze doden? Waar gaan we zelf naar toe? Leven we voort?

Maar voor we daarover mijmeren en filosoferen,

voor we daar ook maar iets over durven te zeggen

moeten we eerst de pijn en het gemis signaleren, voelen en benoemen.

Die moeten we niet wegdrukken, niet gladstrijken.

Na het verongelukken van hun drummer Chris Götte

maakte Blöf het album ‘Blauwe ruis”.

Een troostalbum, zeker, maar het begint met het benoemen van de pijn.

Luister maar (we luisteren naar een fragment van ‘Weggaan’):

Opstaan was gewoon opstaan was gewoon opstaan

Weggaan was gewoon weggaan was gewoon weggaan

Weggaan en weer terugkomen, vroeg of laat weer terugkomen,

Zoals dat gaat maar niet voor altijd.

Want dat weggaan van jou doet veel te veel pijn.

Moet het zo zijn? Of valt het ons toe?

Dat weggaan van jou voelt als een straf.

Hier terug bij af, zijn we droevig en moe, zo droevig en moe…

Dat is de pijn, die gunnen we het volle recht.

Die moeten we toelaten, ons erin onderdompelen, eruit gooien…

En pas dan ontstaat er ruimte voor iets van troost, iets van verzoening. 

Pas dan kun je voorzichtig gaan verkennen wat je ervaart, wat je hoopt,

waar, onder je emoties, je kracht en je vertrouwen schuilen.

Pas dan ontstaat er ruimte om te filosoferen over een perspectief.

En dan moeten we om te beginnen vaststellen dat we niet weten!

Wij verkeren niet in de positie om ergens stellig over te doen.

De dood leert ons elke vorm van stelligheid af

want omhult zich met een ondoorzichtig gordijn.

We sluiten dus ook niets uit maar laten het open.

Het is te vroeg om verzekerd te zijn van een plat walhalla,

waarin alles gewoon doorgaat, zoals in het liedje van Freek de Jonge:

want er is leven, er is leven na de dood…

maar het is evenzeer te vroeg om ons vast te bijten

in een dogmatisch ‘dood is dood’, want… wij weten niet.

Ook Huub Oosterhuis, toch een moderne, verlichte theoloog, hoopt op meer,

hoopt, zoals hij zelf zegt, God te zien – wat dat dan ook inhoudt

We kunnen ons daar niets bij voorstellen, nee,  

maar ons instrumentarium is ook zo beperkt.

Wij weten niet, maar wat we wel doen is: ervaren.

We hebben niets anders dan die ervaring,

die een innerlijke, psychologische ervaring is.

Laten we dus die ervaring maar eens verkennen.  

Ervaring, zoals in de prachtige tekst van Seattle,

die zijn geliefde doden ervaart in de natuur om hem heen:  

Onze doden leven voort in de stille wateren van de aarde.

Zij keren terug als de naderende voetstappen van de komende lente.

Het is hun geest die als een rimpeling van de wind

over het water van de meren loopt…

Ja, op z’n minst worden we weer een met de aarde,

deel van de elementen, deel van de aarde en het aardse leven dat doorgaat,

weliswaar zonder ons individu maar wel in schoonheid en kracht.

Gij zijt bijeen met bloem en wind – dicht Achterberg.

Dat is mooi, bijeen met bloem en wind, daar gaat troost van uit…

Maar we ervaren meer, op een of andere manier

ervaren we onze doden ook om ons heen en in ons.

Dat is een geheimzinnig verschijnsel en het is universeel.

Je hoeft er niet gelovig voor te zijn, daar heeft het niets mee te maken,

misschien moet je hooguit over een bepaalde openheid van geest beschikken.

Een mevrouw ergens uit het land mailde mij:

Ruim drie jaar is mijn vriendin ongeneeslijk ziek geweest.

Veertien dagen geleden nam zij de beslissing over haar leven

en vond het genoeg: Ze is dichterbij dan ze ooit in de afgelopen 23 jaar was…

Het is de ervaring van Joris met opa Jan.

Het geeft kracht en troost en nabijheid en zelfs warmte,

zoals iemand zei over zijn geliefde:

Ik hoef maar naar haar foto te kijken en ze is hier.

Het doet er niet toe dat het een psychologisch proces is

en mogelijk een subtiel spel van de hersenen.

Het is een als werkelijk ervaren nabijheid die troost biedt,

dus is het werkelijkheid.  

Onze geliefde doden zijn een stukje van onszelf geworden,

deel van ons wezen, ze zijn in ons en leven in ons voort:

in ons – kan het dichterbij?

Dichterbij dan ooit, ja, het is opmerkelijk dat de mevrouw van de mail

exact dezelfde woorden gebruikt als Blöf in het liedje dat we straks beluisteren:

Jij bent weg, maar dichterbij dan ooit…

Dat is de ervaring van veel mensen.

Nogmaals, dat maakt het fysieke gemis niet minder,

maar het troost wel, deze innige, geestelijke nabijheid.

Naast de realiteit van het gemis is dit ook een realiteit…

Ook de bijbel is uitdrukking van de menselijke, psychologische ervaring.

En deze ervaring van nabijheid wordt uitgedrukt in allerlei beelden.

Hier, in het gedeelte over Elia en Elisa dat we hebben gelezen,

worden ons de woorden vuur, wind, levensadem, geest aangereikt.

Als Elia van deze planeet verdwijnt – zo wordt het ook echt beschreven –

en Elisa verweesd achterblijft, is in een oogwenk

de vurige geest van Elia op hem neergedaald, gesymboliseerd in de mantel.

Elisa wordt gegrepen door een nieuwe energie.

Je kunt zeggen: de persoon Elia is weg,

maar hij is getransformeerd tot kracht in Elisa.

Dat is wat er psychologisch gebeurt, maar het is natuurlijk een mysterie.

Het is ook concreet en zichtbaar, zodanig dat de andere profeten zeggen:

de geest van Elia rust op Elisa.

Het wordt verteld in de bekende oudtestamentische metaforen,

maar het gaat over een ervaring die we allemaal kennen.

Als een geliefde is overleden,

dan zie je dat diens geest vaardig wordt over iemand anders.

Dan zie je anderen, kinderen, vrienden, leerlingen, de draad oppakken.

Want het gaat verder, het werk van de geest, het werk van de liefde. 

Anderen zien het aan je, merken het aan je:

wat de overledene dierbaar was moet worden voortgezet.

Wat hem heilig was plant zich voort in de mensen na hem…

In het evangelie van Johannes wordt deze ervaring aan Jezus verbonden.

Logisch,

als er iemand door een enorme geestkracht werd bezield was het Jezus.

En Johannes heeft er een nieuw beeld voor bedacht.

Om te beginnen verpersoonlijkt hij die geestkracht van Jezus.

Wat bij de andere evangelieschrijvers eenvoudig ‘de heilige Geest’ is,

zet hij in de verf, maakt het concreet, geeft hij een naam:

de Parakleet.

Wat betekent dat?

Laat ik er een woord-web omheen maken om die betekenis te duiden:

Trooster, vermaner, richtingwijzer, steun.

Oussoren vertaalt het met twee woorden: gids en helper.

Eerst schildert Johannes de noodzaak van deze gids en helper.

Hij beschrijft het gemis, de rouw, de verlatenheid van Jezus’ nabestaanden.

Hij omschrijft dat als het ‘wezen-gevoel’: je voelt je verweesd, ontheemd.

Maar, zegt hij dan, die leegte wordt opgevuld,

opgevuld door de Parakleet, ja, het is een nabijheid in de Geest,

maar zo krachtig dat het voelt als een persoonlijke nabijheid.

De individu is weg, maar is in ons getransformeerd, tot geestkracht,

tot liefde.

Jezus is weg, van de planeet, maar hij blijft aanwezig in zijn liefde,

als Parakleet.

Om het in de woorden van oud Trouw-redacteur Jan Greven te zeggen:

Ik verga, maar mijn liefde blijft…

Onze geliefde doden leven als geestkracht, als liefde in ons voort,

maar zo tot in eeuwigheid,

in de sporen die wij op onze beurt nalaten.

Dichterbij dan ooit.

Zo is ook God als geestkracht en liefde in ons aanwezig.

Onze doden vallen dus samen met God.

Zij zijn weer in het energieveld, weer thuis.

Zij zijn geest, liefde, God geworden.

Misschien is dat de bedoeling van het leven:

dat wij gaandeweg veranderen in de liefde die wij nalaten…

En daarom mogen we ook met onze geliefde doden verkeren,

hen in ons omdragen, gesprekjes met hen voeren, hen eren en koesteren

en hen overal tegen het lijf lopen, zoals in het gedicht van Van Schagen:

 

Als ik nu doodga

zal de grote zee mij nemen

en ik zal zijn in de eindeloze golven

ik zal zijn in de branding aan verre stranden en in de witte

feesten van de maannacht…

 

Als ik nu doodga

zal de grote wind mij nemen

en ik zal zijn in zijn eeuwig zwerven

ik zal zijn in de drift der wolken en in de diepe ontroeringen

van de herfst…

 

Als ik nu doodga

zal de grote aarde mij nemen

en ik zal zijn in haar warme adem

ik zal zijn in het gras langs de stille wegen en in de nevel

’s avonds over de landen…

STILTE

Voorafgaand aan de gebeden:

Ik doe dat niet elke keer, maar nu en dan is het nodig om de liturgie te verhelderen. Wat doen we eigenlijk als we onze voorbeden bidden? Die vraag wordt me vaak gesteld, meestal vanuit de achterliggende gedachte: wat heeft het voor zin? We bidden niet, ik althans niet, omdat ik verwacht dat een opperwezen gaat ingrijpen op ons verzoek, maar omdat energie invloed heeft op energie, geest op geest, en omdat ik erop vertrouw dat ons bidden iets op gang brengt, ergens, om te beginnen hier. We slingeren zogezegd onze woorden in de peilloze ruimte die we God noemen en ze keren tot ons terug en zetten ons hopelijk in beweging – tot mededogen.  

 

Gebeden (met stiltes en Onzevader)

Gij, stilte waarin wij tot rust komen,

waarin wij kracht vinden, troost en inspiratie

en liefde…

Wek uw zachtheid in ons,

dat wij niet verharden, niet verbitteren, niet doodgaan aan onszelf…

Wij zeggen onze voorbeden:

Voor mensen overgeleverd aan vijandigheid en onrecht, voor hen die het slachtoffer zijn van terrorisme, oorlog, honger, voor mensen op de vlucht…

Voor allen die verdriet hebben om de dood van een geliefde, verdriet dat in de loop van de tijd niet milder wordt, veeleer scherper, een gemis dat zich sterker laat voelen naarmate de jaren verstrijken…

Voor mensen die ziek zijn, misschien de dood onder ogen moeten zien, mensen in onze omgeving, familie, vrienden van ons…

Voor hen die lijden onder de crisis, wie geen werk vinden, hun baan verloren, financiële zorgen hebben, de toekomst donker inzien…

Voor wie ons lief zijn, voor onszelf, in de stilte…

We bidden samen het Onzevader…