Die ouwe daarboven – mei 2014

Opstapje naar het thema: Ruzie in het pantheon.

Ken jij het pantheon?

Dat is de woonplaats van de goden.

Het is leuk om daarover te fantaseren.

Dat hebben de mensen dan ook de eeuwen door gedaan.

Ook ik vertel een verhaal over goden, een groepje ruziënde goden…

Ze maakten ruzie over wie nou de ware God was.

Ik ben de ware God, zei een van de goden, een man met een gouden gewaad

en een kroon op zijn hoofd – hij leek wel zo’n ouderwetse koning.

Aan mij vragen de mensen of ze een voetbalwedstrijd mogen winnen,

of een wielerkoers… of een oorlog – wat maakt het uit?

De anderen mopperden en protesteerden:

Niet waar! Niet waar! Ik ben de ware God!!

Toen nam een andere god het woord, een stoere kerel, zo’n echte macho:

Het is toch duidelijk dat ik de ware God ben, zei hij.

Ik zorg ervoor dat de zon schijnt en dat het regent op mijn tijd

en dat alles groeit en bloeit – ik zorg voor eten! 

Nee!!! Nee!!! – schreeuwden de anderen.

Toen stond er een prachtige vrouw op met heel lang bruin haar

en enorme borsten – een soort Beyoncé.

Ach, jongens toch, zei ze een beetje medelijdend, wat doen jullie weer stoer.

Je snapt toch wel dat ik de ware Godin ben.

Alle mannen knielen voor mij en alle vrouwen zijn bang voor mij.

Toen stond er een net meneertje op, gekleed in euro’s.

Geld is de ware God – riep hij – dat zie je toch overal om je heen?!

Niet waar! –  riep een vierkante figuur van metaal, een soort robot.

Techniek is de ware God! Ik maak van alle mensen computers!

Niet waar!!! Niet waar!!! – schreeuwden de goden door elkaar.

En ze bleven schreeuwen, een wereldgeschiedenis lang…

Maar daar, aan die ronde tafel in het pantheon, stond ook nog een lege stoel.

Daar zat dus niemand – daar was het stil.

En het bleef er stil, een wereldgeschiedenis lang…

 

Lezingen: Exodus 20:4 t/m 6 (NBV) / Johannes 1:18 (NBV)

 

‘Wat ik niet ben’ – Stef Bos (Lied van God)

Nu ik terugkijk op mijn leven, met nog een eeuwigheid te gaan

en ik zie wat voor ellende zich heeft voltrokken in mijn naam

verlang ik terug naar het begin, toen ik door niemand werd herkend,

want er wordt veel van mij gemaakt wat ik helemaal niet ben.

 

Nee, ik heb niemand uitverkoren, wat er ook geschreven staat.

Het is allemaal verzonnen, door wie zijn voordeel er mee haalt.

En ik heb niets tegen de joden, het is een volk met veel talent,

Maar ook zij maken iets van mij, waar ik mezelf niet in herken.

 

Als ik alles moet geloven, wat er van mij wordt gezegd,

ben ik heiliger dan heilig en slechter dan slecht.

Ik ben een speelbal in de verbeelding van de mens.

Ze maken van mij wat ik helemaal niet ben.

 

Ik ben de liefde wordt gezegd, gewapend tot de tanden,

De pispaal voor de een, de richtlijn voor de ander.

Ik voel me eenzaam en onzichtbaar, al ben ik ook bekend.

Er is teveel van mij gemaakt wat ik helemaal niet ben.

Ik zal u zeggen wie ik ben:

 

Ik ben de wolken en de wind, het vuur dat eeuwig brandt,

ik ben de stroming, de zee.

Ik ben het grenzenloze land, onvoorspelbaar, ik ben niet wat je denkt.

Er is teveel van mij gemaakt wat ik helemaal niet ben.

 

Ik ben de opium voor het volk, door filosofen dood verklaard,

En ik heb een plaatsvervanger, waar ik nooit om heb gevraagd.

Ik ben de oorzaak van de oorlog, de schrijver van een boek.

Ik ben het heilige excuus voor wie naar moeilijkheden zoekt.

 

Ik heb meer gevoel voor humor dan de meeste mensen denken.

En zij die zeggen mij te volgen nemen alles veel te ernstig.

Zelfs dit lied zal vrijwel zeker als blasfemie worden bestempeld.

En al zing ik het ook zelf, dan wordt het nog ontkend –

Alsof ik niet weet wie ik zelf ben…

Ik zal u zeggen wie ik ben…

 

Meditatie: Die ouwe daarboven…

Lieve mensen,

ik weet niet wat u verwacht, maar zó zal het niet zijn:

we wandelen om allerlei godbeelden heen waarvan ik zeg

dat die allemaal op een misverstand berusten

en vervolgens leid ik u naar een godbeeld waarvan ik zeg:

Dit is nu het ware Godbeeld.

Zo zal het niet zijn, maar hoe dan wel?…

Waar wilt u heen, mevrouw? –

vroeg de Delftse taxichauffeuse op zondagmorgen aan een dame.

Naar de kerk? Nou, dat ken, hoor, maar ik heb er niks mee.

Met het hele geloof niet.

Die ouwe daarboven – die moest een schop onder ze hol hebbe…

Kijk, daar sta je dan met je goede gedrag.

Hebt u nog iets met God, meneer, mevrouw?

Het maakt me benieuwd naar het verhaal van de chauffeuse. 

Ik denk ook dat ze gelijk heeft.

Laat ik eens proberen me in te leven in haar ‘godsbeeld’.

Dat heeft ze overduidelijk: een ‘ouwe daarboven’.

Een ouwe die er een zooitje van maakt.

Het klopt wat ze zegt als je uitgaat van haar zicht op God.

De ouwe die alles regelt, de baas in het gezin en op het werk,

degene die moet zorgen dat de boel op rolletjes loopt,

degene ook die alles heeft ontworpen en daarna dingen heeft beloofd.

Maar als dat zo is maakt hij er immers een puinzooi van.

Ze heeft meer dan gelijk! – niet overtuigd?

Ja, die prachtige meimaand met z’n mooie bloesem en jonge dieren.

Maar die wesp die z’n eitjes legt in een levend dier

en dat van binnenuit laat opvreten?… om maar één voorbeeld te noemen.

Ik hoef het niet te hebben over vreselijke ziektes en wrede handicaps.

Ik hoef het niet te hebben over al die dingen

die vreselijk fout gaan tussen mensen,

over kansloze achterstanden van kwetsbare kinderen.

Ze zal in haar leven het nodige hebben meegemaakt, onze montere chauffeuse,

ze zal het nodige om zich heen zien – en ze is er niet blind voor of afgestompt.

Ze lijdt aan het leven en de wereld en de mensen

en ze kan niet bevatten dat een God, van wie ze verwacht dat hij liefde is,

dit allemaal kan toelaten.

Als zo’n God, zo’n God die alles in de hand houdt, bedrijfsleider was

in jouw filiaal met het handelsmerk ‘recht en liefde’,

dan zou je hem ogenblikkelijk ontslaan – toch?

Ze heeft haar punt, onze taxichauffeuse,

ze lijdt aan God en ze wil hem tot de orde roepen, die ouwe daarboven.

Hem wakker schudden: Waar ben je mee bezig?

Je moest een schop onder je hol hebbe – dat is een psalm.

Voor sommigen onder ons is haar bitterheid misschien invoelbaar

en is het goed daar even bij stil te staan…

Ze heeft gelijk als haar beeld klopt,

maar haar beeld kan dan ook niet kloppen.

Het is van zijn sokkel gehaald, op de rails gezet

en daarna verschrikkelijk ontspoord.

Het is afgeleid van zoiets als de ‘almachtige God’.

Die voorstelling bood in eerste instantie geborgenheid.

Immers, in al wat je overkomt kan het een troostgevend idee zijn

dat het niet het blinde noodlot is maar je toebedacht door God,

onderdeel van Gods plan met jouw leven.

Ik kan me iets voorstellen bij de berusting die je soms bij moslims ziet:

Insja Allah – het is Allah’s wil.

Maar bij ‘die ouwe daarboven’ is van troost geen sprake meer.

Daar is alleen nog sprake van God als een dobbelaar, een brokkenmaker…

We verlaten dit ontspoorde beeld en keren terug naar een bijbels beeld.

Zoals het beeld uit onze tekst in Exodus: de God van de tien geboden.

De God die ons juist verbiedt om een beeld van hem te maken.

Dat kan dan allemaal wel, maar zo’n God is natuurlijk zelf ook een beeld.

En eerlijk gezegd niet zo’n fijn beeld, niet een beeld

dat mensen van nu aanspreekt, want zeg nu zelf:

… want ik de HEER, uw God, duld geen andere goden naast mij. Voor de schuld van de ouders laat ik de kinderen boeten, en ook het derde en vierde geslacht…

Wacht even…mijn kleinkinderen? Boeten voor wat ik heb uitgevreten?? 

Ik weet niet hoe het u vergaat, maar het komt op mij zuur en rancuneus over.

Het doet mij denken aan die kille, nikkelen stem van God

in de film ‘De tien geboden’, die ik als puber zag – en die genoeg was

om mij ogenblikkelijk te vervreemden van die ouwe chagrijn. 

Zo zijn er nog wel meer beelden van God in de bijbel,

die een mens koude rillingen bezorgen.

Wat dachten we van de opdracht aan koning Saul?

Dood alle Amelekieten, man en vrouw, kind en zuigeling…

Ik weet wel dat je alles symbolisch kunt uitleggen, maar dan nog:

Je hoeft het je alleen maar even voor te stellen,

de tv-beelden van nu erbij te denken – en je gruwt van zo’n Godsbeeld…

Gelukkig vinden we, in het Oude Testament, met name in de psalmen,

ook het beeld van een vader,

niet een potentaat of misbruiker, maar een vader met moederlijke trekken:

barmhartig, genadig, rechtvaardig.

Het is dan ook niet eerlijk om het OT uit te spelen tegen het NT.

In het NT vinden we soms net zo goed een grimmige, kortaangebonden God.    

Daarnaast zien we vooral hoe het Godsbeeld van Jezus zich profileert.

Ook dat beeld van Jezus wordt bepaald door de ‘vader’ – wat voor vader?

De vader van de verloren zoon: de wachtende, ontfermende, liefhebbende.

De evangelieschrijver Johannes gaat nog een stap verder en zegt:

Jezus is zelf het beeld van God.

Johannes is zo wijs om God eerst te ‘ontbeelden’

en vast te stellen dat ‘niemand God ooit heeft gezien’,

maar vult vervolgens toch die lege plek in door te zeggen:

De Zoon, Jezus, die heeft hem doen kennen.

Uiteengelegd – staat er letterlijk, zoals je een puzzel uiteenlegt op de vloer. 

In Jezus, dat is de kern van zijn evangelie, zien we God:

Jezus is het ware Godbeeld.

Zo hebben de meesten van ons het geleerd.

Ik ga daar niet aan afdoen: Ik herken in Jezus zeker het Goddelijke .

In Jezus zien we ‘God in het hart’ – leerde ik van professor Berkhof

en ik zeg het hem nog altijd graag na,

zeker waar we Jezus kunnen zien als symbool van de ultieme liefde.

Nee, ik ga er niet aan afdoen, maar ik ga er wel iets aan toevoegen.

En dat is het grote mysterie om de liefde heen,

de raadselachtige stilte, het grote zwijgen rond God.

Het zwarte gat, het niet-weten…

Je kunt niet zeggen: God is liefde

en daarmee denken dat je het geheim van God in de knip hebt.

Als je het begrijpt – be-grijpt (gebaar) – is het niet God, zei Augustinus.

Liefde is een spoor van God, misschien wel het enige in de wereld,

maar toch niet meer dan een spoor, het vonkje van een veel groter vuur,

één kleine schittering van een peilloos licht.

Dat besef doet je terugwijken: hand voor de mond, schoenen van je voeten.

Je zwijgt en buigt voor dat mysterie: het mysterie van het niet-weten.

Je prevelt Meister Eckhart na: Over God wil ik zwijgen –

terwijl hij er toch een boek vol raadselachtigheden over vol schrijft,

maar dat doet hij vanuit het zwijgen.

Zoals ik zelf al jaren preek vanuit het zwijgen – vandaar die rare stiltes…

En je begrijpt ook dat veel mensen van nu afstand hebben genomen

van een al te makkelijke, menselijke, pratende projectie van God.

God, van wie je misschien alleen kan zeggen wat hij niet is, zoals Stef Bos:

‘Want wat wordt er veel van mij gemaakt wat ik helemaal niet ben…’

Waarop hij vervolgens dan toch weer gaat invullen:

‘Ik ben de wolken en de wind, het vuur dat eeuwig brandt…’

Ook hij kan het blijkbaar niet laten om een ‘ware God’ te verbeelden.

Misschien moet hij toch nog maar eens in de leer

bij die vroegmiddeleeuwse kerkvaders,

de mannetjesputters van het echte ontbeelden, de Cappadociërs,

die er een traditie van hebben gemaakt

om hun beelden van God tot in het absurde te ontkennen – schitterend:

‘God is niet dit en niet dat, maar God is ook niet niet dit en niet niet dat…’

In hun meditaties focusten zij op die eindeloze ontkenning van hun God.

Gij zijt alles, Gij zijt niemand, zei een van hen, Gregorius van Nazianze.

Focussen op een Niemand – dan kom je in de buurt van Zen.

God is in ieder geval niet aan een godsdienst gebonden,

maar ook: God is niet niet aan een godsdienst gebonden.

Een eindeloos panorama van ontkenningen – duizelt het u?

Dat is ook de bedoeling als het over God gaat…

 

We wandelden door het pantheon.

We zagen de Godsbeelden op hun sokkels en liepen eromheen.

De laatste sokkel was leeg, maar het was nog wel een sokkel,

met het woord ‘God’ erop.

Nu ga ik, tenslotte, nog één stap verder – de stap buiten het pantheon.

Daar zijn geen sokkels meer voor Godsbeelden.

Daar is alleen nog wat we waarnemen en ervaren.

En wat we waarnemen is dat het woord ‘God’ een lege container is,

waar iedereen in gooit wat hem goeddunkt.

Daaruit kunnen we concluderen dat het pantheon leeg is,

dat ‘God’ niet een zelfstandige, in zichzelf bestaande entiteit is,

niet een wezen met bepaalde eigenschappen, maar een woord.

Maar dat is goed nieuws, want het is een symboolwoord – waarvoor?

Voor iets wat veel mooier en rijker is dan onze voorstellingen. 

Voor een geestelijke werkelijkheid die wij ervaren,

ervaren als een ons te boven gaande kracht die alles doordringt,

of als het immense mysterie van het universum, het niet-weten,

of als een scheppende bron die ons telkens innerlijk vernieuwt,

of als uiterst kwetsbare schoonheid waar je stil van wordt,

en altijd als liefde, dat grote geheim – veel groter dan welk Godsbeeld ook!

Soms zien we iets van dit alles oplichten in een mens

en noemen hem of haar goddelijk, zoals Jezus, of Boeddha, of je geliefde…

    

We kunnen ons spreken over God dus omdraaien.

Niet langer: God is zus of zo, maar: dit of dat ervaar ik als God.

Niet beginnen bij God als bestaand uitgangspunt,

maar andersom redenerend, vanuit de ervaring.

Het enige wat we hoeven te doen is aan elkaar vertellen wat we bedoelen.

Dan hoeven we daar in ieder geval geen ruzie meer over te maken.

Scheelt weer een oorlog of wat…

STILTE

 

Gebeden (O jij alles voorbij – van Gregorius van Nazianze)

O jij alles voorbij,

hoe jou anders te noemen?

 

Hoe kunnen woorden jou prijzen?

Jij die door geen woord te zeggen bent.

Hoe kunnen gedachten jou bereiken?

Jij die door geen denken te grijpen bent.

 

Jij enige, onuitsprekelijke.

Al wat gezegd wordt komt van jou.

Jij enige, onkenbare.

Al wat gekend wordt komt van jou.

 

Hunkeringen overal, barensweeën overal.

Alles reikhalst naar jou, alles bidt tot jou,

terwijl al wat jouw geheim doorgrondt

een lied vol stilte zingt.

 

Bij jou alleen blijft alles bewaard.

Op jou hoopt alles.

Jij bent het doel van alles.

Jij bent de ene.

Jij bent alles.

Jij bent niemand.

Jij bent niet een.

Jij bent niet alles.

 

Wees mij genadig,

o jij, alles voorbij…

 

In stilte zeggen we onze gebedsintenties voor de wereld en voor onszelf…

We bidden samen het Onzevader…