Protestbrief van Noach. Zomer 2014

Opstapje naar het thema: Om acht uur bij de ark.

Jullie kennen vast het verhaal van Noach en de ark, bekend als ‘de zondvloed’.  

God ziet hoe slecht de mensen zijn

en hij besluit om de aarde onder water te laten lopen.

Alleen Noach en zijn familie worden gered – tenminste als ze een ark bouwen.

En de vissen natuurlijk: Die hebben mazzel…

Verder nog van sommige dieren zeven paar en van de meeste dieren één paar.

Bijbelverhalen zijn er om mee te spelen.

Dat heeft de schrijver van dit boekje ‘Om acht uur bij de ark’ ook gedaan.

Hij vertelt over drie pinguïns, drie vrienden, waarvan er twee te horen krijgen

dat ze mee mogen in de ark – wat niet nodig is want ze kunnen zwemmen,

maar daar denken ze even niet aan.

Die twee moeten dan wel de derde, de kleinste,

en ook de vervelendste, achterlaten.

Het is goed om je dat voor te stellen en daarover na te denken:

Stel, je bent met z’n drieën en twee worden gered,

welke twee gaan er mee en wie is dan de klos?…

De twee pinguïns hebben het er ook moeilijk mee om de kleine achter te laten.

Hoewel het echt een heel vervelend pinguïntje is besluiten ze toch

om hem in een koffer mee te smokkelen aan boord van de ark.

Dat mag Noach natuurlijk niet weten

en God mag het al helemaal niet te weten komen want dan zwaait er wat.

Er valt in dit verhaal niet met God te spotten.

Ik bedoel maar, de hele boel, ook allerlei onschuldige dieren en baby’s,

laten verdrinken – van zo’n God word je niet vrolijk.

Daarom vertelt deze schrijver er maar een vrolijk verhaal over.

Want de kleine, de derde pinguïn wordt wel ontdekt – door de duif –

maar hij wordt niet overboord gezet

en hij mag zelfs vermomd als bruid van de duif de ark weer verlaten.

De duif is namelijk vergeten een tweede duif mee te nemen.

Als ze afscheid nemen van Noach zegt de derde pinguïn, de duivenbruid:

Tot de volgende zondvloed…

Maar Noach zegt: Die komt er niet meer,

want geeft God toe dat de zondvloed een fout was…

 

Lezingen:

(God weet het even niet meer en besluit de wereld onder water te zetten.)

Fragmenten uit Genesis: 6:9-13, 9:11 (NBV)

(Jona komt ook onder water terecht, wordt zelf gered, maar is chagrijnig omdat de ‘slechte stad’ Ninevé niet ten onder gaat. Dan spreekt God hem toe.)

Jona 4:10,11 (NBV)

Zingen: Lied 350:1,2

Sura 71 (De Koran vertaald door Kader Abdolah. De ‘Wij’ is God.)

‘In de naam van Allah.

Hij is lief. Hij vergeeft.’

‘Wij zonden Noeh tot zijn volk en Wij zeiden tot hem: ‘Waarschuw hen voordat ze getroffen worden door de grote straf.‘ […] Noeh zei: ‘God, ze luisteren toch niet naar mij. Ze volgen alleen hun afgoden die hun bezit en hun kinderen te schande brengen.’ […] Wij hebben hen daarom laten verdrinken.’ […]

‘En Noeh zei: ‘God, laat geen enkel spoor van de ongelovigen op aarde achter.’’

 

Gilgamesj-epos (Uit de Mesopotamische literatuur: De oudst beschreven versie van het verhaal stamt van meer dan 4000 jaar geleden. De goden vervelen zich en bedenken de vloed als een leuke afleiding. Er is één aardige god bij die het verklapt aan de held Oetnapisjtim, die het weer doorvertelt aan Gilgamesj)

‘Het werd de grote goden ingegeven een vloed te maken.

[…]

Breek af uw huis.

En bouw een schip.’

 

(Maar de goden schrikken van wat ze zelf hebben aangericht…)

‘De goden waren bevreesd voor de vloed.

Zij krompen ineen en stegen op naar de hemel van Anoe.

Als honden kropen zij tegen de buitendeuren.’

 

Opmerking na de lezingen: Anders dan de meeste mensen denken heeft het woord ‘zondvloed’ niets te maken met ‘zonde’. Het is afgeleid van het Middelnederlandse ‘zendvloed’ en dat betekent zoiets als: grote vloed.

De meditatie is in de vorm van een ‘brief van Noach aan God’.

 

Meditatie: Brief van Noach

Geachte heer God,

ik weet natuurlijk heus wel dat het een verhaal is, de ark van Noach.

Ik weet dat ik een verhaal ben

en dat u een verhaal bent.

U en ik, wij zijn door de verteller in Genesis geschapen.

Maar dat neemt niet weg

dat ik u in die hoedanigheid een aantal vragen wil stellen.

En daarmee aan de verteller…

Met terugwerkende kracht ben ik geschrokken van uw rol en mijn rol,

sowieso van het verhaal.

Misschien ben ik nog wel het meest geschrokken van de vertekening ervan. 

Zo heb ik eens rondgeneusd in allerlei kinderbijbels,

waarin ons verhaal verteld wordt.

Tot mijn ontzetting zag ik overal kleurige taferelen

van een zonnetje dat schijnt over een nieuwe aarde

en natuurlijk een regenboog, en een idyllisch scheepje tegen een berg,

en een gezellige familie op een soort camping,

en een duif met een olijftakje in zijn snavel…

Nergens zag ik de gruwelijke plaat van Gustav Doré,

van dieren en mensen die zich wanhopig aan elkaar vastklampen

op een bergtop…

Voor het geval u die toch eens zou willen bekijken – bij deze.

Dat is natuurlijk wel het beeld dat de verteller wil weergeven.

Het is ook het beeld dat op mijn netvlies beklijft sinds ik om me heen keek

vanuit de ark, vanuit het midden van het verhaal:

Terug naar de woeste wateren, terug naar de chaos van Genesis 1,

een grimmige God die er helemaal klaar mee is…

Waarom was u nou eigenlijk zo boos?

Of liever, waardoor voelde u zich zo diep gekwetst?

Zoals het er staat lijkt het net of u ‘niet boos bent maar verdrietig’.

Tegelijk is uw reactie er wel degelijk een van boosheid.

Wat is nou precies die slechtheid van de mensen geweest?

Zo verschrikkelijk, zo grondeloos verdorven dat het deze ramp rechtvaardigt?

Onschuldige dieren en kleine kinderen de vreselijkste dood laten sterven…

Wat hebben zij voor ergs gedaan dat u tot dit besluit deed komen?

En waarom was ik dan blijkbaar zo het braafste jongetje van de klas,  

dat u mij uitkoos om te worden gered?

Ik heb me dikwijls afgevraagd:

Als ik echt zo’n rechtvaardige was geweest,

had ik dan niet moeten weigeren?

Had ik niet anders moeten reageren?…

Wat is nu precies de slechtheid van het mensdom geweest?

Waar doelde u op in uw rol van ‘God die er klaar mee is’?

Waar doelde de verteller op die dit verhaal heeft bedacht?

Het is natuurlijk ook niet helemaal waar

dat de verteller het verhaal heeft bedacht.

Het verhaal van de grote vloed was er al meer dan duizend jaar. 

De Sumeriërs vertelden het al generaties lang.

En het was op veel meer plaatsen in de wereld verspreid.

Ik dacht dat ik origineel was en u misschien ook,

maar in de oude verhalen heette ik Gilgamesj

en uw rol werd gespeeld door een stelletje verveelde goden

die een grote vloed bedachten –  en waarom?

Om zich te vermaken met die spartelende dieren en mensen. 

Zoveel is zeker: In het verhaal van Gilgamesj

zijn het niet de mensen die er een puinhoop van maken, maar de goden.

Dat epos is een aanklacht tegen de goden!

En diezelfde goden worden er belachelijk in gemaakt:

Ze schrikken van hun eigen grap, zien hoe die uit de hand loopt,

klimmen in paniek naar de hoogste hemel

en kruipen als honden tegen de deuren om te worden binnengelaten.

Het Gilgamesj-epos laat iets zien van de menselijke strijd met de goden

en roept die goden ter verantwoording!      

Een diep menselijke behoefte, geachte heer God,

om de goden en God ter verantwoording te roepen…

Hoe anders is dat in ons verhaal, dat van u en mij.

De joodse verteller kende zijn Sumerische klassiekers

en verbouwde deze ‘heidense’ mythe tot een joodse.

Daarin werd ik de held, een rechtvaardige.

Uw rol als God was niet meer die van aangeklaagde, maar van aanklager.

En de mensen, zij werden de aangeklaagden. 

De rollen werden drastisch omgedraaid.

De mensen, zij waren de boosdoeners.

Maar wat, wat precies hebben zij dan uitgevreten?

Wat voor menselijk kwaad rechtvaardigt zoveel goddelijk kwaad?

Ik heb zo hier en daar mijn licht opgestoken

hoe dat in de loop van de tijd is ingevuld.

Er is laatst een film over mij verschenen,

met mooie beelden zoals mensen van nu dat kunnen.

U bent zelf nogal stilletjes in die film.

U zit in mij, spreekt van binnen uit, als een intuïtie.

Ik moet het voornamelijk van mijn eigen geweten hebben.

Ach ja, zo’n film weerspiegelt zijn tijd

en zo denken mensen van nu over u.

Dat zie je ook in de reden van uw boosheid:

Het kwaad dat de mensen doen is tegen de natuur, het milieu.

En daarom ontketent u zelf maar even de ergste milieuramp…

Het milieu, ach, dat was in onze tijd nog geen item, toch?

Er was milieu genoeg, de natuur moest juist bedwongen worden.

Dat wou u immers zelf – met dat gebod van u: Onderwerpt haar…

Dus dat kan onze verteller niet hebben bedoeld.

Maar wat dan wel?…

Ik heb er de koran op na gelezen,

zo’n duizend jaar na ons verhaal op schrift gesteld.

In de koran is de slechtheid van de mensen vooral ‘ongelovigheid’

en ‘afgodendienst’.

Je kunt het verwachten in de koran,

en in bijbelteksten lust u er ook wel pap van,

van tirades tegen ‘afgodendienst’ en ‘ongelovigheid’.

Maar als mensen om allerlei redenen een bepaald geloof niet aannemen,

is dat een reden om hen over de kling te jagen?

Staat dit relatief lichte ‘vergrijp’ tegenover zo’n massieve definitieve straf?

Ik kom er niet helemaal uit, ziet u, God? …

Weet u wat ik denk?

Ik denk dat de verteller zichzelf heeft geprojecteerd in u en in mij.

Want u maakt mij niet wijs dat u dit echt bent.

U bent niet God, daar geloof ik niks van.

En ik ben ook niet ik, niet zoals ik zou willen zijn.

Om met u te beginnen: U stapelt fout op fout, toch?

U wordt niet echt standvastig neergezet.

Eerst gromt u:

Ik heb een fout gemaakt met de aarde en de mensen te scheppen,

ik heb er spijt van.                                                                                           

En als u de boel hebt vernietigd zegt u:

Dit doe ik nooit weer, die zondvloed  is fout geweest…

Hoe zit het nu? 

Laat de verteller hier iets doorschemeren van zijn eigen twijfel?

Is hij net als de goden van Gilgamesj geschrokken van zijn eigen bedenksel?

Groeit zijn fictieve ramp hem boven het hoofd?

Gaat u als straffende God hem te ver?

Want waarom anders zou hij u spijt toedichten

en die vreemde belofte van dit nooit meer…?

Dat maakt u wel sympathieker – als het kwaad al niet was geschied…

Daar heeft dat verzopen katje niet veel meer aan, aan dit ‘nooit meer’.

Nee, u bent het niet, God.

Want later, in Jona, staat over u geschreven

dat u het door en door slechte Ninevé wil sparen,

juist vanwege al die mensen,

slechte mensen, maar toch ook onschuldige mensen,

en dan al die dieren, en zelfs het groen…

Weet u wat ik denk?

Het kwaad dat mensen doen kan verschrikkelijk zijn,

maar het rechtvaardigt nooit om met gelijke munt terug te betalen.

Ik weet wel wat de verteller bedoelt met dat kwaad.

Vanuit zijn joodse achtergrond kan het niet anders zijn dan dit:  

dat er geen recht wordt gedaan aan de zwaksten,

dat de kwetsbaren niet worden beschermd,

dat niemand meer solidair is met niemand.

Maar… dat is nu precies wat u zelf in ons verhaal ook niet doet en bent!

U laat de aarde en de dieren en de kinderen verzuipen,

in plaats van juist hun zijde te kiezen –

zoals u wel doet in het verhaal over mijn collega Jona. 

Zoals u ook doet in die latere Noach, Jezus, de rechtvaardige,

die geen ark bouwt om zijn hachje te redden,

maar er liever zelf aan onder door gaat

dan dat zijn moordenaars een haar wordt gekrenkt…

En dat is precies waarom ook ik niet tevreden ben met mijn rol.

Ik had mij niet neer moeten leggen bij die slachting.

Ik had solidair moeten zijn als de pinguïns uit het verhaal van uw dominee.

Ik had moeten zeggen:

Nee, ik bouw geen schip op het droge.

Als ik iets bouw moet het zo groot zijn dat alles en iedereen wordt gered,

en zo niet, laat mij dan ook maar ten onder gaan.

Of, nog beter: laat mij ten onder gaan en red die kleine, vervelende pinguïn.

Dan was ik werkelijk een rechtvaardige geweest…

Daarom teken ik nu postuum protest aan bij de verteller.

En, geachte heer God, ik verzoek u dat met mij te doen.

Dat bent u aan uw stand verplicht.

Dit is de reden van mijn brief aan u.

Twee handtekeningen zetten meer kracht bij dan een.

Wilt u deze brief dan ook ondertekend retour zenden?

Met een hartelijke groet, uw nog altijd toegenegen

Noach…

STILTE

 

Gebeden

Jij die in ons woont,

verborgen in de schuilhoeken van onze geest,

wachtend tot wij jou vinden…

Jij die in onze ziel te slapen ligt

als een ongeboren kind,

ineengevouwen,

broos als de vleugels van een vlinder,

word in ons wakker,

kom aan het licht,

stijg in ons op

als liefde…

Jij, luisterende stilte,

waarin wij alles laten vallen,

doen verzinken in het niet,

het schreeuwende onrecht in de wereld,

de nood van mensen,

de pijn, het verdriet,

alles wat ons bezighoudt,

onze gebedsintenties…

We bidden samen het Onzevader…