Perzikbloesems en mangobomen. Herfst 2012

Perzikbloesems en mangobomen – door ds. Wim Jansen

 

Als er iets is wat mensen op het spoor van God zet is het wel schoonheid. Zeker, het leven op onze planeet zal gebaseerd zijn op “survival of the fittest”, maar waar komt dat surplus aan schoonheid dan vandaan? Schoonheid die de functionaliteit verre te boven gaat.

 

Overdosis

Je kunt je nog voorstellen dat een bloem kleurig dient te zijn om insecten aan te trekken, net zoals het wonderschone fluiten van een merel de vrouwtjes lokt – maar de overvloed in dit alles? Wat is de evolutionair praktische functie van ontroering door muziek, een schilderij of woorden gerangschikt tot poëzie? De schoonheid van een vrouw, die meer oproept dan louter voortplantingsdrift?

Wat is het nut van dit alles? Ik ervaar het als een aangename overdosis van schoonheid. En dan nog het raadsel waarom men iets als mooi beleeft: een groot mysterie. Ik kan niet anders dan schoonheid associëren met God. Andersom associeert schrijver/dichter Felix Timmermans God met schoonheid:

God is als bliksem, die door rotsen slaat,

als perzikbloesem, die traag opengaat,

een bergmeer tegen avond…

 

Designer?

Met zo’n lofzang op schoonheid zou ik de lezer zomaar op het klassieke been zetten van God als Intelligent Designer: God heeft de perzikbloesem zo schoon ontworpen.  Echter, deze redenering van God als ontwerper is nu net niet wat ik bedoel. Het is mij te massief. Het slaat alle verwondering stuk en past in die zin niet in het spreken over God. De bijbelse scheppingsverhalen zijn nooit bedoeld als “verklaring” voor het verleden – het ontstaan van het universum – maar als opmaat, richtingwijzer,  Tora voor de toekomst: de schepping die elke dag opnieuw begint.

Bovendien, op pogingen tot Godsbewijs zitten mensen van nu, gepokt en gemazeld in het evolutionair materialistische denken, niet te wachten.

 

Gesprek onder de mango

Ik herinner me een gesprek onder een mangoboom in Gambia. In het kader van een levensbeschouwelijk project van de Hogeschool Zeeland, waar ik toen werkte, bracht ik met een groep mensen uit het onderwijs enige tijd door in dat hoofdzakelijk islamitische land. Met enkele dorpsoudsten, onder wie de imam en de medicijnman, spraken we over religie. De Nederlandse groep bestond voornamelijk uit niet-gelovigen, de meesten agnost en een enkele heuse atheïst.

Al spoedig merkten wij hoe onvoorstelbaar en onbespreekbaar het “niet-religieus zijn” voor de Gambianen was. Je kunt het beste moslim zijn, je kunt ook nog wel christen zijn of joods, maar helemaal niets geloven…??? De imam viel al snel in slaap bij dit in zijn ogen volstrekte non-issue. De verbijsterde medicijnman echter bleef ons bestoken met talloze argumenten voor het bestaan van God. Bijna wanhopig wees hij op het weelderige bladerdak van de mangoboom en sprak: “Deze mooie boom met zijn heerlijke vruchten moet toch door een God gemaakt zijn!”      

 

Deep waters

Ik zag de Europeanen eveneens  vertwijfeld kijken. Zij wilden de man wel begrijpen, maar waren daartoe niet bij machte. Vanuit hun vanzelfsprekend geworden evolutionair materialistische wereldbeeld ging de redenering van de medicijnman allang niet meer voor hen op. Leven had immers bewezen zichzelf te kunnen ontwikkelen. Hooguit was het een handje geholpen door het toeval. In hun optiek was de “werkhypothese God” achterhaald.

Wij konden bij elkander niet komen, die middag. Het water was veel te diep. Ook ik voelde me machteloos. De ontmythologiseerde wereld van mijn collega’s was mij te plat. Het ontwerpargument voor het bestaan van een God eveneens. Daar en toen is het mij niet gelukt mijn positie, die van een derde weg, te verhelderen. Misschien op deze plek.

 

Een derde weg?

Het ontwerp van een maker is mij een te menselijke voorstelling. Als er werkelijk sprake is van God ontstijgt hij de causaliteitswetten van maker en maaksel. Tegelijk ontwaar ik in de schoonheid van het aardse leven zoveel overvloed dat een louter evolutionair functionele verklaring mij slechts één kant van de waarheid lijkt. Er is sprake van een schoonheid die tot verwondering en verrukking voert – wat ik juist bij evolutiegeleerden vaak signaleer! Ik kan niet anders dan daarin iets op het spoor komen dat alles overstijgend is. Iets van wat we doorgaans aanduiden als goddelijk.    

 

Een derde weg zou ik aldus willen formuleren:

Niet : God maakte de mangoboom. Maar: in de schoonheid van de mangoboom  word ik iets van God gewaar – of wat ik God noem.

Niet: God ontvouwt de evolutie. Maar: in de evolutie herken ik het zich ontvouwen van  God – zodanig dat je het scheppen zou kunnen noemen. 

Deze formulering overbrugt het diepe water en laat het mysterie intact.