Hieronder de nieuwe gedichten die ik geschreven heb na ‘Zingen aan de Styx’ (gepubliceerd november 2016). Aan de Styx voorbij dus. In omgekeerd chronologische volgorde.
Eliane
Ik heb je lief:
het glanzen
van je glimlach
en je oogopslag
de diepte
van de stilte
in je stem
het vuur
van je verliefdheid
levenslang.
Ik heb je lief.
Buizerd
met je witte borst
verheven op je tak,
je trage vleugelslag
omhoog,
de cirkels die je schrijft
in de lucht waarop je drijft,
buizerd met je brede borst:
een vorst.
Onrustig
Ik sluit mijn ogen
en betreed
jouw stille tuin
in mij
waarin ik mij
verlies,
mij in jou
achterlaat
en alles
is vervuld.
September
Ik heb je lief,
septemberlicht.
Je oogt zo zacht
gezaaid.
Je flirt met
Scandinavië.
Je ligt zo wijd
gestreken
als ochtendnevel
op een meer.
Je bent zo stil
als God.
Ontmoeting
Water spiegelt morgenlicht.
Wind houdt zijn adem in.
Het gras is nevelnat
en zacht.
In de roerloze tuin
verschijn je mij
en kijkt me even aan
voorgoed
zoals de ree die ik vanmorgen zag
opduiken uit een bomenrand.
verzonken
het was zo goed vannacht zo goed
ik lag in jou gedroomd
en jij lag wijd en zijd
als weiland om mij heen gespreid
en ik in jou een rustig slapend dier
in geurend gras onder een maan
van milde gloed als van een bron
het fluisteren en ruisen
en alles was zo goed vannacht zo goed
dat alles wat maar zeer kan doen
voorgoed in jou verzonken lag
verzadigd en getroost
Mediteren
Zoals een maki zonnebaadt,
zijn armen wijd gespreid,
zijn zachte buik zo roekeloos
zich kerend naar het licht,
elk vonkje vangend
voelend,
vrijend,
zo een en al
ontvangen.
Ontwaken
Als ik langzaam ontwaak
vanuit een zoete, diepe slaap
lig ik nog lang in jou,
in jouw verstrengeling met mij
in mij.
Als ik langzaam ontwaak
in de geboorte van het licht
zie ik verwonderd om me heen
hoe mooi de wereld is
in jou.
Jij
Je bent gemaakt
van witte room,
van volle maan,
van golvend gras.
Je bent gemaakt
van vuur,
van vrouw.
Je bent gemaakt
van God.
Corona
De wereld
wordt besmet.
De aarde
wordt gered.
Lente
Er geurt sering,
er dartelt lam
en bloesem spreidt zich open
als een verliefde vrouw.
Niets nieuws
onder de zon
en toch is alles
nieuw.
Zuster dood
Je zwerft al tijden om me heen,
een witte schaduw in de mist,
je fluistert mij jouw naam in het oor
en ik verneem allang
je glans in elke dageraad,
je schoonheid in de morgenzon,
je stilte in het rimpelloze meer,
je gloed in avondrood.
En op een dag
zul je recht voor mij staan,
je kijkt me in de ogen
en je zegt:
Kom nu maar mee,
ik voer je naar het allerzachtste licht
waarin je rusten mag
en zon van liefde zijn.
December
Een glimp van licht
laag aan de paarse kim.
De dagen dun als dageraad,
de nachten dik en zwaar.
Tussen de schemeringen schijnt
de maan een schaduw van zichzelf.
De leegte van het winterland
opent de hemel naar het licht.
Vrouw
Hoe een aaien
een heel zacht aaien
hoe een openen
een teder openen
hoe een bespelen
een liefdevol bespelen
hoe dat
naar God.
Halo
Een nest van nevel om de maan
waarin haar witheid zich verzacht
en mild zich uitstrooit in de nacht:
de schaduw van een sneeuwlandschap.
Het is zo’n nacht om loom te liggen vrijen,
je lief te laten zinderen van lust.
Zo’n nacht om in vervoering te geraken
en te vertoeven in de schoot van God.
Het is zo’n nacht om diep en dwaas te leven,
zo’n nacht om dood te gaan van licht.
Kleinkinderen
In jullie onbevangen ogen
lees ik:
waarom de wereld ooit begon,
waarom de zon,
het universum en het licht,
een eindelijk subliem gedicht,
hoe God zich in een kind ontvouwt,
zich weerloos aan ons toevertrouwt.
Winterverlangen
Weg te sterven
met de roep mee
van de ganzen
in hun vlucht.
Meditatie
ik
adem
ik adem
mij uit
ik adem
jou in
jij ademt
in mij
jij
ademt
Veere
Het wandelen in een schilderij van Brueghel,
een miniatuur van Brugge,
een tafereel in zachte grijzen,
huis aan huis als oude wijzen.
Een Goliath heeft aan de rand
zijn stenen vuist geplant,
tragische rots,
litteken Gods.
En in het hart een ranke minaret,
daar door een engel neergezet,
het dwarrelen zoals sneeuwvlokken:
de porseleinen klanken van de klokken.
En staande bij het veer
het zich ontvouwen van het meer
in spiegels van pastel en licht,
teder omarmend vergezicht.
Het water is de moederschoot
die haar van meet af aan omsloot.
Avond
Alles is anders dan ik dacht:
de huizen uit mijn kindertijd
zijn kleiner dan ik dacht.
De dagen en de nachten
en de gedachten die ik dacht:
alles is minder dan ik dacht.
De mens is rotter,
de aarde
kwetsbaarder en dus kapotter.
Alles is mooier dan ik dacht:
het licht is pril,
de avond stil,
de dood zo zacht.
Nirwana
Ik ben
de rimpeling
die niet meer is.
Ik ben
voorbij.
Ik ben
alleen nog jij.
Oertaal
Weer glijden onze lijven
die wondere wereld binnen
waar zachte wetten gelden
en taal is er alleen signaal
van wellust die zich spiegelt
in onze lome ogen,
verrukking die zich baan breekt
in woedend ademende klanken:
de oertaal van ons lichaam,
de oertaal van ons vuur.
Golf
Wild het golven
van je lichaam
onder de storm
van tederheden
voortgedreven
naar die ene
hoogste golf
die je meevoert
en je optilt
naar de zon.
Provence
I
Zeg zacht die naam
een paar keer voor je uit
en hij gaat zingen…
Provence
II
…gaat zingen van
azuren luchten,
van wijn, olijven en lavendel,
melkblauwe bergen in de verten,
zandgele huisjes die de hellingen af druipen
en een bloedgeile zon.
Godplek
I
Er moet diep in mijn hersenen
een liefdesnestje zijn,
een stille plek waarin
mijn hele wezen rust.
Het is, als ik dat knopje raak,
alsof er honing door
mijn geest en lichaam vloeit
en ik word losgemaakt.
Een piepklein celletje waarin
het universum schuilt
en iets heel teers daarin
dat mij bemint en leidt.
Godplek
II
Binnenkamer van mijn leven,
wonderlijk toevluchtsoord,
een hut verscholen in
het oerwoud van mijn ik.
Regenmuziek
Ritselt de regen
in de struiken,
tegen de ramen
tikt de regen,
klettert de regen
op de stenen,
in de goten
gorgelt de regen,
roffelt de regen
op de daken,
in de bomen
ruist de regen,
zingt de regen
in mijn hoofd.
Mystiek
Jij ligt met mij verstrengeld
in mijn hoofd.
Jij hebt me zalig
van mijzelf beroofd
en o
uit deze zoetheid
nooit meer op te staan
maar loom en langzaam
dood te gaan
in jou.
Mijn leven in vijf distichons
Ik was een vreemde vogel in
een nest van klei.
Veel is mijn leven niet geweest
dan veren die ik laten moest.
Zo ik iets was ben jij
de wind waarop ik dreef.
Sinds ik mijzelf in jou verloor
leef ik verlost van elk gewicht
en zweef ik
in het licht.
Dank, zomermorgen
Dank, dag,
dat je over mij kwam met je vroege dageraad.
Dank, geschenken van de zomermorgen:
het lichtende groengrijs van de zee,
de melkblauwe nevelen verte,
het hoogblonde koren barstend van rijpheid,
de donkergroene bosranden met hun geheimen,
een ree en haar kalf die mijn fietspad kruisten,
de kruiden geur van vers gemaaid gras in de berm,
het zilveren licht tussen de wolken,
een uitzinnige lijster hoog in de bomen…
Ik kan het niet aan,
ik krijg het niet ingeademd,
niet ingedronken,
ik barst van licht
en dank.
God
Er drijft een eiland
in mijn hersenpan
tussen de grijze cellen.
Het is er licht
en stil
en zomermorgen.
Ik drijf er altijd weer naartoe.
Tijd
Midzomernacht.
Was even wakker, zag:
vier uur acht
en achter de gordijnen
het grijzen van de dag.
Viel zacht
in slaap, lag
achter mijn ogen
verzonken in een dag
van eeuwigheid zonovergoten.
En werd weer wakker, zag:
vier uur acht.
autobiografisch
het licht altijd dat licht het is
zo zacht veel zachter dan
het woord het doet
zo zeer
het licht altijd dat licht het zingt
hoe graag ik leef hoe zeer
het heeft gedaan
en doet
Storm over Zeeland
Golvend en wuivend het riet
onder de storm.
Alleen in dit riet
onder de storm.
Zwijgend en zingend het riet
onder de storm.
Alleen dit riet
onder de storm.
Completen
Bij de ingang van de nacht
ben jij de stilte die mij wacht,
sta ik met jou oog in oog
en uit het donker juicht een lied omhoog.
Licht
In jou
ben ik beland
met vroeger zwaar belast
en torsend mijn geliefden
onder mijn uitgerekte armen.
Voor mijn nabestaanden
Als zij dan eindelijk mij heeft gekust,
mijn langverwachte zuster dood,
en mij ontvoerd heeft naar haar slaapvertrek,
mij tot haar stilte teruggebracht,
dan zal zij mij in jullie harten zaaien
en ik zal zuiverder in jullie wezen zijn
dan wie ik in mijn leven was.
Orgasme van de oudjes
Handen die verwilderd aaien
de zachte jonge honden
van onze bijna dode leden.
Stil liggen nu, doodstil,
de open lippen vastgezogen
in huid om in te bijten,
stil luisteren naar de vreugde
die golft door onze lijven
en uitbreekt in geluidjes,
huivert in onze buiken
die plotseling weer dansen,
weer dansen tot de dood,
de duizelende, dolle
dood.
In mijn poëziebundel ‘Zingen aan de Styx’ – najaar 2016 – staan voornamelijk gedichten over mijn ziekte in de zomer van 2015: mijn verblijf aan de Styx. En enkele oudere natuur en liefdesgedichten. Het motto en het eerste gedicht uit die bundel geef ik hieronder weer. Wie meer wil: zie de bundel.
Overkant
En ik zal stamelen: jij bent mijn land.
En ik zal roepen naar de overkant,
naar wie er nog niet zijn geweest:
wees niet bevreesd.
Teruggekeerd
Ik zwierf
langs de rivier de Styx,
bezocht door duizend goden,
ik stierf
er duizend doden.
Pas toen
ik naar de overkant zou varen
zag ik hoe groen
en bloesemrijk zijn oevers waren,
hoe stil
het water was,
hoe zacht het gras.
Ik ben teruggekeerd
voor altijd ongedeerd.
(De Styx is de doodsrivier in de Griekse mythologie. Wie erin werd ondergedompeld was onkwetsbaar, zoals Achilles, m.u.v. zijn hiel omdat zijn moeder hem daaraan vasthield.)