De religie voorbij – over theïsme, atheïsme en anatheïsme. November 2013

Lezing Zeeuwse Bibliotheek, november 2013

Wim Jansen

 

De religie voorbij – over theïsme, atheïsme en anatheïsme

 

Vooraf: 1. Het is niet één lezing, maar het zijn acht lezinkjes met stiltes ertussen, zodat het niet één grote woordenbrij is. 2. Het zal wellicht stellig klinken. Dat is niet mijn aard en bedoeling. Ik claim geen waarheid en geen gelijk. Het is een gedachtespel, een verkennen, een stapelen van gedachten, en dan kijken waar we uitkomen: zou het zo kunnen zijn? We spelen lego. 3. Om Babylonische spraakverwarring te voorkomen: wanneer ik het over religie heb bedoel ik dat in de betekenis van ‘godsdienstig systeem’.  

 

  1. 1.     Het grote jammer

Geachte aanwezigen,

in dit verhaal wil ik duidelijk maken

dat het tijd is om ons te bewegen naar een punt de religie voorbij

dat we de religie achter ons mogen laten,

ja, menens, als een fase in de geschiedenis van de mensheid

die zijn tijd heeft gehad, een heus gepasseerd station.

Daarbij wil ik verder gaan dan bv. Ruard Ganzevoort

in zijn “Spelen met heilig vuur”, en ook verder dan Eugen Drewermann,

die religie wil ontdoen van zijn onderdrukkende aspecten,

maar daarover straks meer.

Vervolgens zal ik betogen dat dit achterlaten niet wil zeggen:

op de schroothoop gooien.

 

Het heeft alles te maken met theïsme, atheïsme en anatheïsme.

Wat is theïsme?

Het geloof aan een als schepper boven de mens staande, zelfbewuste, persoonlijke, levende God. De theïst gelooft dat God bestaat als een feitelijke,  zelfstandige entiteit God, een wezen boven onze werkelijkheid en hij gelooft daarmee ook in een werkelijkheid boven de onze.  Anders gezegd, in het theïsme, met uitzondering van het pantheïsme, wordt uitgegaan van dualiteit: deze wereld en een “bovenwereld”.

Wat is atheïsme?

De ontkenning van dit alles.

Wat is dan anatheïsme?

Daar ga ik straks dieper op in, maar voorlopig houd ik het bij het woordspel:

An-atheïsme, wat wil zeggen: geen atheïsme,

maar ook: ana-theïsme, wat wil zeggen: het theïsme voorbij.

 

In onze cultuur is de tegenstelling theïsme/atheïsme vanzelfsprekend.

Ik neem als voorbeeld het veel bekeken programma Zomergasten.

Afgelopen zomer ging Hans Teeuwen ouderwets tekeer tegen religie.

Hij liet het debat zien tussen Tony Blair en de belijdende atheïst,

zich zelfs antitheïst noemende Christopher Hitchens,

die eerst van religie een karikatuur maakte en die vervolgens afschoot.

Een schoolvoorbeeld van de oude stellingen.

Je gelooft, in de zin van: feitelijk voor waar aannemen dat er een God bestaat,

of je gelooft dat niet.

Twee weken later zagen we het tegenovergestelde

in het gesprek met belijdend christen, historica Beatrice de Graaf.

Zij op haar beurt ontkomt niet aan de theïstische vraagstelling

van Wilfried de Jong: geloven dat er een wezen God bestaat

een persoonlijke God die ingrijpt vanuit de hemel etc. –

alsof er geen ontwikkeling heeft plaatsgevonden.

Ik neem u mee naar nog een zomer eerder.

In de eerste aflevering was musicus Hennie Vrienten te gast.

Hij had beelden gekozen uit de film “Into Great Silence”,

over het radicaal doorgevoerde leven in stilte van de kartuizers.

Je zag Vrienten onder de indruk zijn van de traagheid, de stilte, de rust,

de diepe contemplatie van die kloosterlingen.  

Hij vond het prachtig maar sloot zichzelf ogenblikkelijk buiten:

Dat geldt niet voor mij – zei hij – want ik geloof niet in God.

Met het betrekken van deze oude atheïstische stelling

ontneemt hij zich de ervaring van de stilte,

terwijl die ervaring wel degelijk wezenlijk en werkelijk voor hem is.

Jammer en onnodig, want de ervaring van de stilte is geen privilege van religie.  

De eerste korte stilte…

 

  1. 2.     Van oerervaring naar theïsme

Ik doe nu een poging in het kort de ontwikkeling van het theïsme te schetsen:

hoe ik denk dat het ongeveer gegaan is of gegaan zou kunnen zijn.

Het begin ligt m.i. niet in de religie maar in de mystiek.

Vaak wordt gedacht dat mystiek een soort geperfectioneerde religie is,

maar het is andersom: de mystieke ervaring ligt ten grondslag aan religie.

Het is universeel menselijk.

Ieder mens heeft besef van “iets” dat hem omvat en overstijgt:

transcendentie-ervaring.

Het is een soort oergevoel, een kosmische ervaring.

In zijn boek “Het numineuze” beschrijft Tjeu van den Berk dit soort ervaringen.

Daarmee moet het begonnen zijn.

Ergens in de geschiedenis van de mensheid

heeft die vreemde bewustwording plaatsgevonden.

Godfried Bomans beschrijft het als volgt, een jeugdherinnering:

 

“… Ik liep langs het water van het Spaarne. Het sneeuwde en het was vijf uur. Er was een  verschrikkelijke, ademloze stilte. Ik stond aan de rand van het water en opeens gebeurde het. Ik was verbijsterd. (…) Alles was nieuw. Alles was totaal onbegrijpelijk. Ook ik zelf. Ik zag alles voor het eerst, als een pasgeborene. Waarvoor diende het allemaal? Wat was de betekenis van de dingen? En vooral: waarom ben ik er en wat doe ik hier eigenlijk? Waar ga ik heen? Uit die panische radeloosheid wordt elke godsdienst geboren…”

 

De mens is blijkbaar geneigd om zo’n basale ervaring uit te bouwen,

er grip op te krijgen, het in te kaderen, er uitdrukking aan te geven

met rituelen, symbolen, woorden, een leer, een gedachtegoed.

En zo ontstaat een religie.

Vermoedelijk behoren de rituelen rond de dood

tot de vroegste uitingen van religie.

Het onzichtbare besef van het voortbestaan van de gestorvene

vraagt om zichtbare symbolen en rituelen.

Iets concreet en tastbaar maken is de manier om het abstracte vast te houden.

Zo is het haast logisch te noemen dat het ongrijpbare “numineuze” besef

van een aanwezigheid, een bezieldheid, 

wel moest leiden tot het concrete beeld van een god, een wezen god:

een uiterlijke, menselijke voorstelling van een innerlijke ervaring.

Dat kon dan alleen maar een projectie zijn

van wat de mens zelf aan referentiekader heeft: Feuerbach.

Hoe kon  de mens er anders gestalte aan geven

dan door zijn beeld van het goddelijke in te vullen met wat hem bekend was:

een uitvergroot stammenhoofd, een militaire leider, een koning,

een uitvergrote president.

En ziedaar: het theïsme is geboren.

Zoals religie wel moest ontstaan vanuit de mystieke oerervaring,

zo moest theïsme wel ontstaan vanuit het basale transcendentiebesef.

Waar oorspronkelijk dat overstijgende, goddelijke nog deel uitmaakte

van de werkelijkheid, van het aardse leven,

ontstond het idee dat de godheid een wezen was boven onze wereld,

een wezen in een parallel universum.

De innerlijke, dus psychologische oerervaring van het goddelijke

springt uit de ons omringende werkelijkheid

en wordt een zelfstandige entiteit god buiten ons.

Dat is dualisme: God als feitelijk wezen,

als almachtige, persoonlijke schepper in een bovenwereld.

Wat ik nu graag zou willen en ieder mens zou gunnen is:

terug te gaan naar dat universele besef, de authentieke mystieke beleving,

zoals ieder mens die van nature in zich heeft – en daar bij stil te staan.

We zijn even stil…

  1. 3.     Noodzakelijk atheïsme

We waren stil rond ons eigen universele mystieke besef.

De menselijke voorstelling daarvan, de voorstelling van het goddelijke,

zoals die in het theïsme gestalte krijgt, is te klein,

is te beperkt om recht te doen aan dit “numineuze”,

of zoals Rudolph Otto het noemt het “mysterium tremendum et fascinosum”:

het mysterie dat fascineert en doet huiveren.  

Het woord God is te klein om daaraan uitdrukking te geven.

Zoals ook elke religie te beperkt is.

De ervaring van het heilige is zo onzegbaar

dat woorden, maar ook beelden, altijd tekort schieten.

Paradoxaal genoeg is dat besef ook altijd in religies zelf aanwezig geweest,

als een soort zelfcorrigerend mechanisme.

En daar komt meteen het atheïsme om de hoek kijken.  

In alle tradities is er het besef van de ontoereikendheid

van de menselijke Godsbeelden.

De Griekse filosoof Plotinus heeft het dan over “het onbeschrijflijke ene”,

dat alle menselijke reflectie overstijgt

en waarop je alleen maar kunt mediteren.

In het Oude Testament vinden we al de waarschuwing

om God niet terug te snijden tot een beeld.

De Godsnaam JHWH is onuitsprekelijk.

In de christelijke traditie is er de noodzakelijke ontkenning

van de algemeen aanvaarde goden, zoals de keizer.

De kerkvaders van de negatieve theologie, de Cappadociërs,

oefenden zich in de ontkenning van hun Godsbeeld, tot in de derde macht: 

God is niet dit en niet dat … maar God is ook niet niet dit en niet niet dat …

.. en niet niet niet dit….

En Meister Eckhart zei: ik bid God dat hij me bevrijdt van God.

Het zal duidelijk zijn dat deze houding niet buiten atheïsme kan.

Er moeten theïstische godsbeelden ontkend worden

om tot een nieuw verstaan van God te komen.

Het lijkt wel zo oud als religie zelf. 

Religie lijkt bestemd om zichzelf telkens op te heffen.

 

Buiten de religieuze tradities zien we andere vormen van atheïsme.

Spinoza verwerpt het idee van een god buiten ons: alles is God.

Op heel rationalistische, ja, zelfs wiskundige wijze

keert hij zo terug tot het meest gevoelsmatige, het mystieke oer-besef. 

Door de Verlichting komt het atheïsme in een stroomversnelling.

Je zou ook kunnen zeggen dat de Verlichting het van de godsdienst overneemt,  jammer genoeg!

Ja, jammer genoeg, want sindsdien zien we

hoe religies zich steeds meer verschansen in het theïsme

en het atheïsme het paradepaardje van de Verlichting wordt.

In de 19e en 20e eeuw zet de ontkenning van het theïstische godsbeeld

zich voort in Darwin en Nietzsche.

God wordt uit de bovenwereld verdreven …

… omdat er eenvoudig geen bovenwereld is!

Langzaam aan wordt het evolutionair materialisme het gangbare wereldbeeld. 

En er is nog iets, iets veel zwaarwegender, wat het beeld

van de bovennatuurlijke, almachtige, persoonlijke God omverhaalt.

Dat is de vraag van de theodicee:

hoe valt een goede God te rijmen met het kwaad in de wereld?

Met de holocaust?

Het theïstische beeld van een bovennatuurlijke, almachtige, persoonlijke God

verdraagt zich niet meer met het levensgevoel van de 21e westerse mens,

en wel om drie redenen:

één: de vraag naar het kwaad en de Godrechtvaardiging in de theodicee,

twee: het evolutionair materialistische wereldbeeld

waarin geen plaats lijkt te zijn voor een scheppende en ingrijpende God,

en drie: de nog altijd opgeld doende waarheidsclaim van religie

in een tijd dat de wereld is opengebroken.

 

In het kielzog van het theïsme

lijkt ook de religie van het toneel te kunnen verdwijnen.

Daar komt nog bij dat we overal stoten op de negatieve aspecten van religie.

Er zijn vele open doelen waar de Hitchens-ens kunnen inkoppen.

Onderdrukking van vrouwen, heilige oorlogen, psychologische scheefgroei…

Met name de waarheidsclaim van religie

leidt wereldwijd tot ernstige problemen.

Het doet denken aan de opmerking van Gerrit Komrij:

Godsdienst houdt zich bezig met het oplossen van problemen

die er niet zouden zijn als er geen godsdienst was!

We zijn stil… 

 

 

  1. 4.     Geest en ervaring

Maar hoe verder?

Hoe dan om te gaan met die onmiskenbare religieuze gevoelens?

Ongeneeslijk religieus is de mens, zei Kuitert.

Hoe om te gaan met de ervaring van het goddelijke

als het theïsme geen begaanbare weg is gebleken,

althans, niet langer in de toekomst?

Hoe een plaats te geven aan het besef van het transcendente,

het numineuze, het heilige?

God is op z’n minst een psychologische werkelijkheid. 

 

Het theïsme heeft geen monopolie op God.

Het is maar één voorstelling, één constructie.   

Laten we eens kijken naar een andere constructie.

Dan moeten we eerst erkennen dat God niet in een bovenwereld “bestaat”.

Dan is het ook goed om met Dawkins in te stemmen

en af te zien van God als werkhypothese.

Dan moeten we het dualisme en de metafysica achter ons laten

en durven uitgaan van de ene werkelijkheid van het moderne wereldbeeld.

Er bestaat geen religieuze werkelijkheid 

naast, boven of buiten onze werkelijkheid.

Er bestaat slechts één werkelijkheid, maar…

die kan mystiek ervaren worden.

Die ene werkelijkheid heeft een transcendentale dimensie,

maar alleen in die zin dat wij het zelf zijn die dat zo ervaren.

Verhaal:

Toen ik op een zomerdag in de tuin zat te schrijven liep er een mier over mijn laptopscherm. Ik stelde mij zijn universum voor en bedacht: deze mier heeft geen flauw idee welke diepzinnigheden zich onder zijn pootjes bevinden. Wat hij voornamelijk waarneemt is een glad oppervlak. Voor het overige ruikt hij wellicht iets zoets tussen de struiken, ontwaart het licht om hem heen en vermoedt vaag een monster met reusachtige sprieten achter zich. Hij heeft geen enkel benul dat dat monster een bedaagde theoloog is die vreselijk belangrijke dingen zit te doen, net zoals hij geen notie heeft van die mooie vrouw aan de andere kant van de tafel, laat staan wat er in Syrië gebeurt.

Zijn voelsprieten zijn niet toegerust om dat “meer” en dat grote licht te bevatten. Niettemin is het  dezelfde werkelijkheid! Mijn formuleringen onder zijn pootjes, Syrië, de zon etc. behoren niet tot een  tweede, gescheiden universum, nee, hij mist eenvoudig het instrumentarium om de gehele werkelijkheid te bevatten. 

 

Op een hoger niveau is de mens als de mier.

Er is maar één werkelijkheid, echter, die is groter dan wij voor mogelijk houden. Zij gaat ons te boven.

Anders gezegd, zij transcendeert ons,

niet omdat het een ander universum zou zijn

maar omdat ons instrumentarium te beperkt is.

Einstein zei het zo:

er zijn werelden om ons heen die wij niet kunnen waarnemen.   

Wij kunnen die werelden niet waarnemen, nee,

maar in tegenstelling tot de mier,

hebben wij als mens wel een intuïtief besef van wat ons te boven gaat,

bijvoorbeeld in schoonheid, mysterie, het heilige, liefde.

Psychologisch vertaalt zich dat besef in huiver of verrukking  die we ervaren. Het is afhankelijk van ons religieuze referentiekader

of wij die ervaring met het woord God in verband brengen.

Seculiere dichters  hebben er andere metaforen voor,

bijvoorbeeld licht, water, adem, systeem (Vroman), heilige vijver (Mulisch),

ook mooi: Virgina Woolf met haar  ‘moments of being’.

Vanuit de religie zouden we zo’n  ‘moment of being’ wellicht God noemen.

 

Daarop door redenerend kun  je zeggen:

God is blijkbaar van geest en van ervaring.  

Het is in de menselijke geest dat we God aantreffen, en wel als ervaring.

Dat is een mysterie,

misschien wel het grootste mysterie van de menselijke geschiedenis:

dat in de menselijke geest zoiets als God ontstaan is.

We zijn weer een moment stil…

 

  1. 5.     De liefde

Nu eerst iets meer over die ervaring van

het mysterie, het numineuze, het transcendente, het heilige:

opmerkelijk is dat het altijd te maken heeft met samenvallen van de dingen,

gevoelens van eenheid en daarbij het opgaan van het ik in die eenheid.

Het is een ik overstijgende ervaring, of zoals we dan zeggen:

een boven jezelf uitstijgen.

Consequentie daar weer van is het verliezen van je ik.  

Het is de eenwording met de essentie, de kern.

Je kunt het ervaren in de schoonheid van de natuur:

je voelt je ik versmelten met de omgeving.

Je kunt het ervaren in de erotiek, letterlijk:

het gaat niet meer om jou maar om de ander en de twee-eenheid

waarvan je op dat moment deel uitmaakt.

Daarover o.a. gaat mijn nieuwe boek Vlammend Paradijs.

Je kunt het ook ervaren in de meditatie, zoals het in Zen heet:

het sterven van je ik in mededogen.

Het kan je ook zomaar in de schoot vallen,

juist in een moment van verdriet of crisis.

Als je verzoening vindt met het leven zoals het is,

zoals ik dat vaak bij stervenden ervaar:

dat alle tegenstellingen worden verenigd op een hoger niveau.

Je ik wordt gerelativeerd in een weids besef van samenhang,

samenhang van alles met alles.

Daar gaat een grote rust van uit, en troost – en liefde. 

 

Ik denk daarom dat de ultieme gestalte van dit alles de liefde is.

Liefde ervaar ik en beschouw ik als de hoogste roeping tot eenheid,

het ene: Plotinus – de Ene: Oussorens vertaling van JHWH.

Misschien de ene bron waaruit we voortkomen,

maar in ieder geval de bestemming waar we op uit komen.

Hier blijkt dus dat het goddelijke niet te maken heeft

met het grote en machtige, maar juist met het aller teerste: liefde.

Liefde is ook de rode draad in alle religies, maar vooral:

de zachte binnenkant van religie,

of liever, de meest kwetsbare binnenkant van de binnenkant,

en het uiteindelijke doel van religie, dat voorbij de religie zelf ligt.

Religie is geen doel in zichzelf.

maar is bestemd om zichzelf overbodig te maken.

Het gaat niet om Boeddha maar om het mededogen achter hem.

Het gaat niet om Mozes of de Tora maar om gerechtigheid.

Het gaat niet om Christus maar om de ultieme liefde achter hem.

De mystieke ervaring van de liefde is dus zeker geen privilege van religie,

integendeel, we zien hoe hij maar al te vaak door religie wordt beklemd,

neergehaald, vertekend.

De ervaring mag bevrijd worden uit religie.

Hij is universeel menselijk.

We zijn even stil…

 

  1. 6.     Anders spreken over God

Ik noemde al de niet-godsdienstige dichters en schrijvers

die velerlei uitdrukkingen gebruiken om het mysterie aan te duiden.

Bekend zijn ook de pogingen van moderne en postmoderne theologen.

In de gevoelde noodzaak om los te komen

van het theïstische, persoonlijke godbeeld,

grijpen zij naar andere dan de gangbaar religieuze uitdrukkingen.

Carel ter Linden komt in zijn boek “Wat doe ik hier in Godsnaam?”

tot de uitdrukking “het Essentiële”, ontleend,

voor zover ik kan nagaan, aan Paul Ricoeur.

Frédéric Lenoir refereert aan “het onbeschrijflijke ene” van Plotinus.

Toch zijn dit allemaal nog omschrijvingen van God,

zogezegd afgeleid van een feitelijke, zelfstandige entiteit God,

waarbij je nog altijd en telkens weer de discussie moet voeren

over wat je nu precies onder “God” verstaat.

Je blijft dus verstrikt in de theïstische verwarring rond het woord God.

 

In de term “anatheïsme” nu wordt het omgekeerde bedoeld, dit:

er is een ervaring, universeel menselijk, los van geloof of ongeloof.

Die ervaring manifesteert zich psychologisch.

Je noemt die ervaring al dan niet God.

God is dus wat je God noemt.

Het is een soortnaam die wij toedichten

aan de ervaring van iets dat zuiver is, teer, heerlijk, overvloedig.

Het woord God is een metafoor.

Je annexeert de ervaring dus niet voor een geloof of godsdienst,

maar laat het open. 

In zijn boek “Anatheïsm – returning to God after God”

werkt Richard Kearny die term verder uit.

Het betoog van deze postmoderne, Amerikaanse theoloog komt hierop neer:

 

Anatheïsme is in zichzelf natuurlijk niet een nieuw verschijnsel,

het is hooguit een nieuwe naam voor iets dat zo oud is als de mensheid.  

Het heeft altijd te maken met een creatief “niet-weten”.

Het gaat uit van het niet-weten, het niet-claimen,

de openheid voor het nieuwe.

Het is altijd wat je zelf niet zou bedenken, het vreemde, verrassende,

of de vreemde… de vreemdeling.

Daar vooral zet Kearny op in.

Dat wat wij het goddelijke zouden kunnen noemen

komt tot ons in de gedaante van het vreemde of de vreemdeling:

“… a stranger who we choose, or don’t choose, to call God…”

Het is altijd een ontmoeting in het aardse hier en nu,

maar een ontmoeting waaraan je een zeker “meer” toeschrijft,

iets wat je te boven gaat, wat jou transcendeert

en in die zin een appel op jou doet.

Het is het surplus van het leven,

waardoor je wordt opgetild uit jezelf en uit jezelf wordt weggeroepen.

Het is universeel menselijk, niet per se religieus.

 

Tot zover Kearny, in mijn hertaling dan nog.

Het zal duidelijk zijn dat in deze betekenis het woord God

niet langer past in de begrippen theïsme en atheïsme.

Kearny geeft vele voorbeelden, ook uit het verleden.

Mijn eigen sterkste voorbeeld van anatheïsme,

en ook ooit mijn grootse eyeopener, vind ik in Etty Hillesum.

Deze seculiere joodse, zoekende, dichterlijke, vrijgevochten vrouw,

stond volkomen onbevangen tegenover het woord God.

Zij was in die zin voorbij aan theïsme, atheïsme en religie.

Maar wat zij ervaart, en heel intens, is dit:

het “meer”, het “surplus” van het leven,

het uit zichzelf weggeroepen worden door het andere en vreemde,

de niet aflatende honger naar eenheid, zowel lijfelijk als geestelijk, 

het verlangen naar liefde en de vervulling van liefde,

de innerlijke beleving en kracht van dit alles,

en zij duidt dat als volgt:

het aller diepste en aller rijkste in mijzelf, waarin ik rust –

en zij vervolgt:

dat noem ik God.

De vraag van de theodicee hoeft zij daarbij niet te beantwoorden

omdat die in haar beleving van het woord God niet relevant meer is.

Zij speelt er mee, met die vraag, en laat hem dan ook ogenblikkelijk los:

“Aan de omstandigheden schijn jij niet al te veel te kunnen doen, God.”

En de almachtige Schepper God die mij moet beschermen

is verdwenen achter de sterren.

Integendeel, datgene wat zij God noemt

is juist het aller teerste, meest weerloze in haar ziel, en in de ander,

datgene in een mens dat wij moeten beschermen:

“Ik zal heus goed voor je zorgen, mijn God…”

Niet God moet ons, maar wij  moeten God helpen.

Haar mystieke beleving begint dus niet met de “oude God” van de almacht. 

Het begint ook niet met een feitelijke God, nee,

het begint met de menselijke ervaring van het kwetsbare, de liefde,

en dat is het echte mysterie.

Die ervaring is van een hechte, aardse, psychologische werkelijkheid.

Je kunt – als je wilt – het goddelijk of God noemen,

bij wijze van spel, verbeelding.

Je kunt het ook heel bewust niet God noemen,

zoals Vroman in zijn ‘Psalm’: ik noem U dus geen God, geen Heer…

Dat is anatheïsme ten voeten uit:  

God is gereduceerd tot een metafoorwoord,

ja, gereduceerd, maar als zodanig verwijzend

naar een veel grotere, veel “transcendenter” werkelijkheid  

dan het theïstische Godontwerp kan bevatten.

Het is niet minder, maar meer!

Dat lijkt me het goede nieuws

na al die ontmanteling van de laatste decennia.

We zijn stil…

 

  1. 7.     Het land van Ooit

Die ervaring serieus nemen – dat is waar het om gaat.

De ervaring die mogelijk vooraf is gegaan aan religie,

maar waar het in ieder geval om begonnen is,

de ervaring die onze bestemming is.

Dat maakt dat we de religie telkens achter ons mogen laten,

als een fase die onontkoombaar en noodzakelijk is geweest,

maar nu een gepasseerd station mag heten.

Het is een utopie die ik schets,

het is, in theologenjargon, eschatologisch.

Het gaat over de  “laatste dingen”, de essentie waar we op uit moeten komen.

Mijn pleidooi is tweeledig:

ten eerste gaan we terug naar de oerervaring van het heilige,

terug, ja, maar nu gefilterd door de religie,

gezuiverd door de essentie die we in de religie op het spoor zijn gekomen,

maar die zelf voorbij de religie ligt,

die de religie overstijgt: de ultieme liefde.

Zo gaat het natuurlijk niet werken, dat snap ik ook wel,

Maar het is goed om het ruimste perspectief voor ogen te houden,

waar het ten diepste heen moet, wat uiteindelijk de bedoeling is.

En ten tweede: in dat perspectief moet religie zijn plaats gewezen.

Ruard Ganzevoort heeft het over de noodzaak van religie,

noodzaak om structuur te geven aan het heilige.

Ik wil een stap verder gaan en zeg:

religie is niet noodzakelijk, het kan in het beste geval helpen.

Heel vaak helpt het tot nu toe van de wal in de sloot!

Ganzevoort heeft het ook over deze dubbelheid van religie

in een goede en een kwade kant,

en over de onontkoombaarheid en de spanning daarvan:

dat het zo hoort, dat het blijkbaar niet anders kan.

Ik zie het ook bij Drewermann en bv. Carel ter Linden,

de pogingen om religie toch nog te redden, haar om te buigen,

door naar een snelle transformatie te streven, als een doorstart,

van religie als onderdrukkend systeem naar religie als weg van heling.

Ik vrees dat dit niet gaat lukken.

De waarheidsclaim en het misverstand van de feitelijkheid

kleven te zeer aan religie, zijn te hardnekkig – dat zien we om ons heen.

Ook hierin wil ik dus een stap verder gaan.

Laat religie los, maar dan ook echt radicaal.

En dan heb ik het ook over de nieuwe religie,

zoals we die ontwaren in de esoterie, antroposofie, Boeddhisme

en de knip en plakreligie van veel zogenaamde ongebonden spirituelen.

Ook daarin worden allerlei niet te weten dingen ingevuld

en dan toch weer tot feitelijke waarheid, ja, tot dogma, gebombardeerd.

Dat zien we gebeuren van engelenleer tot reïncarnatie (Hans Stolp).

Sinds de mensen niet meer geloven, geloven ze alles…

Laat religie achter als een fase in de geschiedenis

waar we niet terug naar toe kunnen,

zoals de Middeleeuwen, het Land van Ooit,

leuk en ook heilzaam om in te spelen, maar niet de werkelijkheid.

Je kijkt rond in de rariteitentuin van het verleden en je zegt:

O, kijk, dat is mooi, dat gooien we niet weg,

maar dit, daar kunnen we niks meer mee…

Kies principieel voor het niet-weten.

Neem innerlijk afstand van de religie, helemaal.

En pas dan, in de leegte van het niet-weten,

in het openstaan voor de ervaring van het vreemde, het mysterie,

staat het ons weer vrij om onbevangen over God te praten,

maar dan God bevrijd van theïstische claims.

Daarna kunnen we de religie opnieuw op waarde schatten,

herinterpreteren, een nieuwe rol geven.

We hoeven het niet op de schroothoop te gooien.

We zijn weer een moment stil…

 

  1. 8.     Verbeelding

En wat is dan die nieuwe, die anatheïstische rol van religie?

Althans, zoals ik het zelf nu beleef?

Dat is de verbeelding.

Religie op het niveau van de kunst, waar ze thuishoort,

zoals ze oorspronkelijk ook bedoeld was.

Religie, ontdaan van zijn feitelijkheid, kan dienen als poëzie,

als metafoor voor de ervaring van het heilige,

een vinger die naar de maan wijst – en soms zelfs dat niet.

Het loopt nog hardnekkig en verwarring zaaiend door elkaar heen,

religie als waarheid en religie als verbeelding.

Als we in de liturgie God aanroepen als een “vader in de hemel”,

dan weten we dat daar geen feitelijke vader boven zit te luisteren.

Toen Gerard Reve ontroerd was door een Mariaprocessie

en een dogmatische atheïst hem voor de voeten wierp:

Daar geloof je toch niet echt in! – antwoordde hij:

Ik weet ook wel dat er niet ergens in het heelal een dame zit

die al die gebeden aanhoort,

maar de ongelooflijke schoonheid ervan biedt toch troost.

Daar hoeven we dus ook niet moeilijk meer over te doen.

Wanneer we zo, bij wijze van spreken, spreken over God  als een persoon,

als een schepper, een heer, een koning, een herder, een vreemdeling,

en al die voor het OT zo typische, mensvormige beelden,

dan weten we dat het om metaforen gaat

en hoeven we ons geen zorgen meer te maken over bv. al die liederen

waarin God zo ter sprake wordt gebracht,

waarbij de ene metafoor natuurlijk meer aanspreekt dan de andere.

Vaak wordt de vraag gesteld:

als we niet meer in God geloven als een persoonlijk opperwezen,

waarom doen we dan in de kerk net alsof we dat wel doen?

Het is terecht dat die vraag gesteld wordt, begrijp me goed,

maar mijn antwoord voorbij theïsme en religie,

of liever, het anatheïstische antwoord is:

Omdat het verbeelding is!

We doen namelijk inderdaad alsof…

Het is de kunst om elke keer weer op zoek te gaan

naar het oergevoel achter de woorden en beelden.

Zodra en zolang we beseffen dat het verbeelding is, is er niets aan de hand.

Aan dat besef ontbreekt het nog steeds teveel – dat is het probleem.

Daarom moeten we echt de religie als waarheidssysteem achter ons laten

om haar pas daarna opnieuw te kunnen interpreteren,

namelijk als Land van Ooit,

als speeltuin  van het heilige,

als poëzie. 

Op die manier kan zelfs dogmatiek, zelfs theïsme, tot poëzie worden.

Zo kunnen we luisteren naar de  teksten van de Mattheüspassion

zonder dat onze tenen hoeven te krommen. 

Een mooi voorbeeld daarvan vinden we opnieuw bij Etty Hillesum.

Het grappige is dat zij, niet bedorven door theïstische voorstellingen,

die innerlijke ervaring onbekommerd blijft aanspreken als een persoonlijke “jij”

en die ook God blijft noemen. 

Eenmaal grondig de religie voorbij

kunnen we zelfs theïstische formuleringen aanwenden

om uitdrukking te geven aan een anatheïstisch spreken over God.

We zijn, tenslotte, nog een keer stil…