Omdat ik ditmaal niet fysiek aanwezig kan zijn bij de jaarlijkse boekpresentatie van mijn vader, werd mij gevraagd een korte, persoonlijke impressie te schrijven over zijn nieuwste werk, Dominee zoekt God.
God is dood. Er is geen mannetje met een baard op een wolk. Gelukkig maar. Het mannetje op de wolk is selectief, arbitrair, laat mensen lijden. De God op de wolk is een karikatuur.
Toch ervaart mijn vader iets waarvan hij niet anders kan dan het God te noemen. Iets heiligs in de dingen, de schoonheid van mensen, de wereld, het universum, ondanks het feit dat de paradox van de wreedheid die zich tegelijk veelvuldig voordoet niet valt op te lossen.
In Dominee zoekt God probeert mijn vader uiteen te zetten wat hem toch doet verlangen naar God, die voor hem niets anders blijkt te zijn dan radicale liefde in al zijn mogelijke uitingen, van laag naar hoog. Liefde is daarbij geen bijproduct van het menselijk brein, maar is fundamenteel. Het bestaat buiten de mens, gaat eraan vooraf. Het fundamentele aspect ervan is voor hem de reden te zeggen: dit is God. Het individu en het ego voorbij.
Persoonlijk denk ik niet in termen van religie of in termen van God, hoewel ik door sommige religies in zekere zin geïnspireerd kan raken. Maar ik kan me duidelijk identificeren met de zoektocht van mijn vader. De zoektocht tot verdieping. De eenheid van het universum willen doorgronden. Het verlangen naar rust en stilte. Het ego en de buitenwereld relativeren en daarmee juist op waarde schatten.
En de heimwee. Eén moment in mijn leven blijft me altijd bij.
Aan het einde van mijn fietstocht van Nederland naar Japan, op de allerlaatste dag, in de allerlaatste kilometers van de in totaal vijftienduizend, daalden voor mijn neus de slagbomen van een spoorwegovergang ergens midden in Tokio. Het was zo’n perfecte lentedag, helderblauwe lucht, zacht briesje en een overvloedig zonlicht dat niet verzengend was, maar heerlijk verwarmde. De treinen bleven komen en gaan, en de slagbomen bleven dicht. Normaal zou ik meteen de neiging hebben tot schelden, want ik heb haast, ik wil aankomen, en elke minuut dat het langer duurt zou de frustratie toenemen. Maar omdat dit slechts een allerlaatste stuiptrekking was van alle obstakels die ik had overwonnen, en omdat ik wist dat ik het gehaald had, was het die dag volkomen anders. Ik voelde me opgenomen worden in het moment. De geluidjes van de slagbomen en de treinen op de achtergrond, de andere wachtende mensen op brommertjes en fietsen, het zachte briesje langs mijn neus, de zon op mijn gezicht, ik nam het sterker waar dan anders, en tegelijk ook lichter. Ik dacht niet aan later, niet aan eerder, had zelfs geen gedachten. Er was alleen dat moment en mijn hoofd was volkomen leeg. Alles leek logisch, met elkaar verbonden en in orde. Het raakte aan tijdloosheid. Soms zie ik dit als het gelukkigste moment uit mijn leven, en ik had er niemand voor nodig. Altijd verlang ik ernaar terug. Elke dag zie ik het nog voor me en adem die lucht van toen in.
Ik denk dat dit het dichtst in de buurt komt van wat mijn vader bedoelt met ‘Godgevoel’.
Hans Jansen, Santiago de Chile