Beste Jan,
van harte gefeliciteerd met de publicatie van dit boek!
Toen je het mij vorig jaar als manuscript liet lezen was ik meteen enthousiast,
ook en juist als theoloog, of liever, als vrijzinnig mysticus.
Ik had nog nauwelijks van Seeley gehoord
en er ging dan ook een wereld voor mij open.
Je hebt mij gevraagd om iets te zeggen vanuit theologische invalshoek
en dat mag ik proberen in tien minuten, dus doe ik het puntsgewijs.
Het zijn vooral Seeley’s boeken Ecce Homo – hoofdstuk IV in jouw boek –
en het latere Natural Religion – hoofdstuk XVI in jouw boek –
waarin hij zijn visie op Jezus, en op religie, uiteenzet.
Wat mij daarin trof, en waar ik ook graag anderen nieuwsgierig naar wil maken, zijn gedachten waarmee de vrijzinnigheid van nu nog zijn voordeel kan doen,
maar ook de godsdienst in het algemeen en niet te vergeten de politiek:
Dat betreft om te beginnen zijn profetische visie aangaande religie.
Nu in onze tijd de waarheidsclaim van religies
steeds vaker ter discussie wordt gesteld
blijken Seeley’s opvattingen van een vooruitziende blik te getuigen.
We hoeven alleen maar te denken aan wat er vorige week in Parijs is gebeurd.
Religie is voor hem geen ‘waarheid’, maar ‘worship’, een houding.
De waarheid van een religie – dat is een uitdrukking zonder betekenis.
Een filosofie kan waar zijn, of een theorie, of een stelling, maar een religie niet; een religie is een conditie van de gevoelens, worship, een houding van de ziel.
Religieuze ideeën zijn theoretisch, en ze zijn waar of onwaar,
maar geloof of religie is een ‘attitude or act of the whole soul’.
Ook zijn stelling dat religie zich niet uitsluitend afspeelt
op het terrein van de godsdienst, maar tevens in kunst en wetenschap,
is voor mensen van nu herkenbaar – en ook nog eens broodnodig
om op een nieuwe manier naar religie te kijken.
Religie in haar elementaire toestand kan worden beschreven
als permanente bewondering voor het geschapene,
en vindt zijn uitdrukking in aanbidding of verering.
De ware kunstenaar is volgens Seeley een religieuze aanbidder,
want alleen enthousiast makende appreciatie van iets inspireert tot kunst.
Ook de toegewijde wetenschapsman is een religieuze aanbidder,
want hij is gefascineerd door de waarheid.
Grote dichters als Goethe en Wordsworth zag Seeley als voorbeelden
van mensen die een natuurlijke religie hadden
en van daaruit meesterwerken hadden voortgebracht.
Interessant vind ik ook Seeley’s visie op het theïsme.
Het theïsme – en daarmee het atheïsme – beschouwt hij als achterhaald, omdat God daarin wordt gezien als achter de natuur.
Hij pleit voor een Christendom dat zich niet exclusief oriënteert
op het bovennatuurlijke, maar veeleer op wat in de natuur wordt aangetroffen.
Hij wijst er al op, maar we zijn er nu, na anderhalve eeuw,
nog steeds niet mee klaar!
Verder heb ik mij laten opnieuw laten inspireren
door zijn visie op Jezus als de mens die ons ten voorbeeld is.
Seeley laat zien hoe Jezus in liefde en gerechtigheid de basis legt
voor een christelijk humanisme,
waarmee de kerken van nu en onze cultuur hun voordeel kunnen doen.
Nog altijd worden geloof en humanisme tegen elkaar uitgespeeld
alsof Erasmus niet heeft bestaan.
Indrukwekkend is daarbij zijn pleidooi voor wat hij ziet
als de essentie van Jezus’ optreden en de latere christelijke traditie
en wat hij typeert als ‘enthusiasm for humanity’.
In plaats van een lijst van specifieke gedragsvoorschriften
stelt Jezus één algemeen gebod: liefde voor de medemens als mens –
‘love of the image of God in each man’.
In de praktijk van het Christelijk kerkelijk leven sinds Jezus’ leven
is dit gebod van de liefde vaak niet nageleefd, aldus Seeley;
niet voor niets is er veel geklaagd over hypocrisie, verdeeldheid
en nodeloze inperkingen van de vrijheid om van het leven te genieten.
Het karakter van Christus is voor velen hierdoor verduisterd.
Seeley pleitte – in mijn woorden – voor een theologie van de liefde.
Uit dat ene beginsel van ‘enthusiasm for humanity’, dat ene gebod,
leidt Seeley een aantal subgeboden af: laws.
De ‘law of philanthropy’, welke inhield:
het verlichten van de fysieke noden van medeschepselen,
charitatief werk voor de zieken en armen,
en het voorkómen van ziekte, honger en gebrek.
De ‘law of edification’, d.w.z. verbreiding van het geloof
tot heil der mensen, vooral van hun geestelijk leven en moraliteit,
niet alleen door prediking, maar ook bijvoorbeeld
door verbetering van sociale omstandigheden en onderwijs.
De ‘law of mercy’: diegenen kwaad gedaan hebben,
zouden met genade bejegend moeten worden.
Want ook zij zijn mensen en verdienen dus medemenselijkheid en meegevoel.
En ten slotte de ‘law of forgiveness’:
het past helemaal in Christus’ leer dat mensen
degenen die hun onrecht aangedaan hebben, vergiffenis schenken
ook omdat zij per slot van rekening medemens zijn.
Seeley legt uit dat dit Christelijke principe een grote verandering impliceert
ten opzichte van de oudere beschavingen zoals de klassiek-Griekse,
omdat daarin wraak van aangedaan onrecht
als gewettigd of deugdzaam werd beschouwd.
In een tijd van gisting en onrust en vragen heeft Seeley duidelijk willen maken
dat de eerbied voor het humane in Christus’ leer centraal moest staan.
Daarbij Christus te benaderen vanuit menselijk perspectief,
maar zonder de geldigheid van het Goddelijke te betwijfelen –
dat was de spanning waarin Seeley zich durfde te begeven.
Het is de spannende uitdaging waar ook wij nog steeds voor staan.
Jan, bedankt dat je ons die uitdaging weer hebt ingescherpt
met jouw zeer leesbare boek over Seeley.
Wim Jansen