Een nieuw onderzoek heeft de aantallen atheïsten, agnosten, ietsisten en gelovigen gemeten. Los van het resultaat word ik altijd een beetje moe van dit soort onderzoeken, omdat het een meting betreft binnen een voorgegeven kader, waarin ik niet geplaatst wil worden. Een theïstisch kader namelijk. En dat lijkt mij achterhaald.
Als iemand aan mij vraagt: ‘Geloof je in God?’ is mijn antwoord steevast: ‘Heb je even?’ Want zowel het woord ‘geloof’ als het woord ‘God’ is niet eenduidig. ‘Geloof’ wordt door de meeste mensen opgevat als ‘geloven dat’: geloof je dat (er een) God bestaat? Bij het woord ‘God’ wordt bijna altijd uitgegaan van het klassieke beeld van de persoonlijke god, een bovennatuurlijk wezen, het zogenoemde theïstische godsbeeld.
In beide interpretaties herken ik me niet. De vraag op bovengenoemde wijze opgevat – en in het onderzoek ook zo bedoeld – is van een rationele orde, alsof het een keuze betreft op grond van argumenten. Maar zo werkt het niet in geloofszaken. Het ligt veel genuanceerder en gecompliceerder dan je met een meting kan weergeven. Zo’n meting heeft dan ook niets te maken met de wijze waarop mensen hun religiositeit ervaren.
Psychologische ervaring
Laten we eens kijken naar de universeel menselijke ervaring los van geloof of ongeloof. Ieder mens kan een innerlijke rust ervaren, bijvoorbeeld door meditatie. Het beste voorbeeld daarvan zagen we onlangs in het interview met Sam Harris (Trouw 22 december jl.), n.a.v. zijn pas verschenen boek Het huidige moment. Harris, zelfverklaard atheïst, vertelt over de vrijheid die hij ervaart in de beoefening van mindfulness. Hij kan op zo’n moment van rust, zoals hij zelf zegt, niet haten. Het zal uiteraard niet in Harris opkomen om deze ervaring van verlichting met het woord ‘God’ aan te duiden. Hij gebruikt het woord zelftranscendentie.
Over soortgelijke ervaringen hoor ik ook mensen die zichzelf gelovig noemen in theïstische zin (de 17%). Vanuit hun interpretatiekader associëren zij de ervaring wel degelijk met God. Je zou daaruit kunnen afleiden dat er een kloof is tussen theïsme en atheïsme die onoverbrugbaar is, zelfs als er sprake is van vergelijkbare ervaringen.
Dat noem ik God – of niet…
Maar echt spannend wordt het als ik de ervaring signaleer in – bijvoorbeeld – het dagboek van Etty Hillesum. Zij was een seculiere joodse, die zich zeker niet tot de gelovigen zou hebben gerekend. Zij was zo vrijgevochten dat ze zich sowieso niet liet inkaderen. Maar zij was wel filosofisch ingesteld en kende een sprankelend geestelijk leven (ik vermijd met opzet het woord spiritueel). Zij kon zich in haar geest terugtrekken, zoals in het oude Griekenland de stoïcijnen dat konden. Als ze dat deed overkwam haar een diepe innerlijke rust. Een rust die in zichzelf, zoals we bij Harris zien, niets met religie van doen hoeft te hebben. Maar wat schrijft Etty Hillesum? ‘Dat allerdiepste en allerrijkste in mij, waarin ik rust – dat noem ik God.’
Het is blijkbaar een keuze. De ervaring is dezelfde. Het gaat in die ervaring niet om de vraag of er een wezen God is dat al dan niet bestaat, ook niet of er een hogere macht is, maar of je een ervaring al dan niet duidt als ‘goddelijk’ of ‘God’. God als metafoor, zogezegd – waar anderen bij een overstijgende ervaring kiezen voor een ander beeld, zoals Mulisch voor ‘heilige vijver’, Hans Andreus voor ‘licht’, Leo Vroman voor ‘systeem’.
Omkering
Vanuit de VS is de term ‘anatheïsme’ overgewaaid: het theïsme voorbij. Deze theologische hulpconstructie van Richard Kearny kan ons helpen om te redeneren vanuit de omkering. Niet vanuit de al dan niet aanname van een God, maar vanuit de menselijke ervaring. Iedereen kan het vreemde ervaren, of een vreemde, een ‘stranger who you choose – or don’t choose – to call God’ (Kearny).
Ik denk dat deze wijze van spreken over God meer aansluit bij wat we het moderne levensgevoel zouden kunnen noemen.
Anatheïst: een categorie die alle andere overbodig maakt.
Ds. Wim Jansen – theoloog en schrijver