Genesis 39:6b-15 / Mattheüs 9:20-22 (zomer 2013)
Opstapje naar het thema: Een slechte vrouw?
Verhalen uit de bijbel lijken soms op een spannende film of een soap.
Neem nou het verhaal van Jozef, GTST is er niks bij.
Er komt een vrouw in voor die als heel slecht wordt afgeschilderd, een bitch,
de vrouw van de Potifar, een belangrijke meneer in Egypte.
Met personages uit Bijbelverhalen kun je spelen, je kunt ze veranderen.
Dat doet ook Guus Kuijer in zijn “bijbel voor ongelovigen”.
Hij heeft haar een naam gegeven: Mene.
In zijn versie heeft Mene Jozef gekocht als haar persoonlijke slaaf,
omdat ze hem zo’n mooie jongen vindt.
Ze wil zich graag met hem vermaken.
Ik lees een stukje voor:
Lezen blz. 244-245
Gebed met stilte
Naar U, stem van stilte, reiken onze harten.
Verlangen is de wind in onze rug,
de horizon die wenkt.
Licht dat ons ontroert,
wij zoeken uw rust, uw troost, uw liefde,
in de stilte…
…
Kom met Geest en kracht,
kom met adem en vuur.
Raak ons aan met iets
van eeuwigheid.
Amen.
Inleidende tekst
Toen ik als 20-jarige “De belofte aan Rachel” las van Hubert Lampo drong het voor het eerst tot mij door dat je met Bijbelverhalen kunt spelen, zoals Guus Kuijer dus ook gedaan heeft. In het boek van Lampo houdt de vrouw van Potifar, die bij hem ook een naam heeft, namelijk Tjenuna, een dagboek bij.
Daaruit lees ik nu een fragment:
Blz. 58 (eerste dag)
…
U ziet, heel anders dan de verveelde, verwende Gooische vrouw bij Guus Kuijer, een tragische vrouw, bijna een slachtoffer.
Nu het bekende fragment uit Genesis.
Genesis 39:6b-15 (NBV)
En de NT-ische echo van dit verhaal in Mattheüs, over die latere Jozef, in het Grieks Jezus. Mattheüs 9:20-22
Over het algemeen, zeker in de bijbel, wordt het als positief beschouwd dat Jozef de vrouw afwijst. Het is een verhaal uit de wijsheidsliteratuur. De verteller heeft er belang bij om Jozef er uit te laten springen als de wijze en rechtvaardige. U zult merken dat ik een andere kant laat zien…
Meditatie
Lieve mensen,
het verhaal van Jozef is ons verhaal.
Het is het verhaal van ons leven.
Het verhaal van een mens zoals wij,
een survivor, door diepe dalen en over de toppen.
En er is iets, altijd dat iets, dat hem overeind houdt.
Jozef, dat zijn wij.
Want wie zit er nooit in de put?
Wie droomt niet als jongere en wie wordt niet van zijn dromen beroofd?
Wie voelt zich nooit een slaaf en wie wordt nooit onrechtvaardig behandeld?
En wie is er in zijn hart geen koning?
Het verhaal van Jozef is Ganzenbord, Monopoly en Levensweg tegelijk.
In de put, terug naar Af, naar de gevangenis.
We mogen onszelf teruglezen in het verhaal van Jozef.
En vandaag, vandaag kies ik dus voor de vrouw van Potifar.
Dat zou de krant nog eens gehaald hebben, seksuele intimidatie aan het hof,
en dat ook nog door een vrouw – Heleen Mees is er niets bij.
Maar nu ga ik met dit verhaal spelen.
De “vrouw van Potifar” schrijft postuum een brief aan Jozef.
“Lieve Jozef,
of moet ik zeggen: Majesteit, zoon van de zon, bijna farao?
Ik houd het toch bij Jozef.
Ik ben de vrouw van Potifar, weet je nog?
Altijd wordt er over mij verteld als “de vrouw van”…
Zelf ben ik niet iemand, blijkbaar.
Zo werd ik ook door iedereen behandeld,
als de vrouw van de grote Potifar, de hoveling, de vorst van de zwaarddragers.
Iedereen behandelde me met afstandelijk respect,
maar nooit was ik meer dan “de vrouw van…”
Alleen jij, Jozef, jij was anders.
Wat was dat toch aan jou, dat andere?
Er was altijd dat “iets” aan jou, die bepaalde glans,
een vreugde die je in je meedroeg.
Alsof je altijd was omgeven door een licht, een gloed van binnen uit.
Ik kon het nooit benoemen.
Ik zag je binnenkomen als jonge slaaf,
een verdwaald kind in een vreemde cultuur,
zoals er altijd en zoveel verdwaalde kinderen zijn in vreemde culturen,
een dromerige jongen, ja, ik zag de dromen in je ogen.
Ik zag ook het heimwee, naar je land, naar je oude vader,
ja, zelfs naar je wrede broers die jou dit hadden aangedaan.
En ik zag het verdriet om je jong gestorven moeder,
jouw lieve Rachel met de mooie ogen – zo vertelde je mij later.
Die mooie ogen, Jozef, die heb je van geen vreemde.
Er was een mysterie om je heen dat me zo aantrok.
…
Jij was ook zo anders dan de andere slaven,
die verbitterd waren, of kruiperig, of half dood.
Jij bleef zo die jongen van het wijde veld,
van de verte en de ruimte.
Je had een geheim, ik zag het en ik wilde het je ontfutselen.
Ik wilde ook zo zijn, zo kalm, zo integer, zo goed.
Er was iets kalms en zachtmoedigs in jou
dat ik bij niemand om me heen aantrof.
De slaven en slavinnen en de slavendrijvers –
ze bogen als knipmessen voor me, maar achter mijn rug om
beschimpten ze me, roddelden ze over me.
Ze waren ruw en onbeschaafd en hard.
Ze dreven de spot met me, ik wist het wel.
Ze vonden me zielig.
Ze hadden feilloos door hoe leeg mijn leven was in dat fraaie paleis.
Ze wisten immers ook dat Potifar er nooit was.
Mijn man, nee, niet mijn geliefde, mijn man die zo belangrijk was.
Altijd aan het hof, altijd bij zijn elitecorps, altijd in de weer
voor zijn heilige farao.
Hij had slavinnen genoeg bij de hand.
Mij had hij niet nodig.
Als hij thuis was keek hij nauwelijks naar me om,
als ik maar zorgde dat zijn huis reilde en zeilde.
Zijn oppas was ik, zijn huisbewaarder, zijn dekmantel, zijn excuustruus.
…
Ik verkommerde, Jozef, ik hunkerde naar dat licht dat jij in je omdroeg.
Dat geheim van jou…
Het werd een obsessie.
Ik voelde alleen nog maar die leegte, een leegte,
die alleen jij zou kunnen opvullen – zo voelde ik het op den duur.
En jij had het niet door, jij zag niet eens
hoe nodig ik je had, hoe ik naar je begon te verlangen.
Waarom zag je dat niet, Jozef?
Waarom beschrijven de vertellers je zo mooi en rechtvaardig?
Moest het verhaal kloppend gemaakt, jij als de vrome Hebreeër?
Kloppend voor mannen, althans?
Het klassieke een-tweetje tussen de verteller en jou,
over die arme, rechtvaardige Adam, verleid door de slechte Eva?
Dit is mijn vraag, Jozef:
waarom zag je mijn eenzaamheid niet?
Was je wel echt zo anders dan de anderen?
…
De dienaren en de slavendrijvers zag ik wel stiekem naar mij kijken.
Ik zag wel hoe ze voor me kropen en me intussen met hun ogen uitkleedden.
Dat deed jij allemaal niet.
En juist daarom viel ik zo verschrikkelijk voor je.
Het was juist jouw onbereikbaarheid die me zo aantrok.
Het mysterieuze, zuivere, iets verhevens.
Jij behandelde me niet als “de vrouw van…”
Jij luisterde naar mij en je droeg me op handen.
Jij droeg me werkelijk op handen!
Jij behandelde me met zoveel respect.
En ineens zag ik het licht… jouw licht.
Ik doorgrondde je geheim.
Het was liefde.
Het was wat ik zo miste bij Potifar en z’n vriendenkring.
Het was dat waar ik zo naar smachtte omdat ik het niet had en jij wel.
Het was liefde uit een diepe bron.
Ik weet het, jij noemde het God, maar ik kende alleen maar onze goden,
zonnegoden, lichtgoden, wrede goden.
Ik kon me bij dat woord God niet zoveel voorstellen,
maar in jou zag ik wat jij ermee bedoelde.
Liefde was jouw geheim en het was het geheim van jouw God.
Ik moest het hebben, Jozef, ik kon het niet meer missen.
Begrijp je het?
…
Begrijp je dat ik je daarom vroeg bij mij te komen liggen.
Ik weet hoe ordinair dat klinkt, en ja,
natuurlijk verlangde ik naar je, ik ben van vlees en bloed,
en van Potifar had ik niets te verwachten.
Maar dat was het niet alleen.
Als het me alleen daarom begonnen was geweest
liepen er genoeg mooie slaven rond,
die maar al te graag hadden gewild wat ik jou voorstelde.
Nee, ik wilde jou,
ik wilde delen in dat licht van jou,
mij warmen aan die gloed in jou,
toegelaten worden in jouw geheim
en het geheim van jouw God.
Begrijp je dat ik daarom doorsloeg, je ging stalken, je bijna aanrandde?
Alsjeblieft Jozef, begrijp het!
Ik was wanhopig.
En ik was nog wanhopiger toen je me afwees.
Het betekende dat ik er niet bij mocht horen,
dat ik er nooit deel aan zou krijgen,
dat ik werd uitgestoten uit die lichtkring:
Terug jij, onreine, Egyptische slet, terug in de kou.
Terug in de schijnwereld, terug in de leegte.
Waarom wees je mij zo af, Jozef?
Had de verteller dat niet anders kunnen regisseren?
Ik wilde ingrijpen in zijn verhaal, in dit onrechtvaardige lot!
Ik greep je kleed, je mocht me niet zo vernederen.
Als ik jou niet kon hebben, laat me dan jouw kleed vasthouden.
Ik had je zo nodig!
Zie je nu hoe wanhopig ik was.
Zo wanhopig dat ik ging schreeuwen om hulp!
Dat ik je haatte omdat je me in de steek liet.
Dat ik mijn woede koelde op Potifar
en jou alleen nog maar kon zwartmaken.
…
Begrijp je het een beetje, Jozef?
Jij ging de boeken in als de rechtvaardige,
ik als de slechte vrouw.
Zo is er altijd over mij gepraat.
Ik weet dat ik een bedenkelijke rol in je leven heb gespeeld.
Maar wil je alsjeblieft barmhartig over mij denken
zoals je later barmhartig over je broers bent gaan denken?
Jouw God van de liefde is niet alleen jouw God, toch?
…
En Jozef, is er niet later een Jozef geweest
die een onreine vrouw niet afwees,
die het toeliet dat zij zijn mantel aanraakte?
Die zich niet losrukte zoals jij deed,
maar zijn kracht en liefde aan haar meedeelde?
Die zich liet aanraken door zogenaamde slechte vrouwen?
Die nog zuiverder was dan jij, Jozef,
en nog meer licht en liefde in zich omdroeg?
Als je deze Jozef ooit ontmoet,
doe dan voorspraak voor mij, sterker nog,
wat ik vraag is: rehabilitatie.
Rehabilitatie van, je weet wel, die slechte vrouw,
de vrouw van…
Dag, toch mijn geliefde,
dag, Jozef.
…
Stilte
Gebeden (met stilte en Onze Vader)
Gij, Geest van liefde die ons drijft,
in de stilte laten wij klinken
woorden van onmacht over wat er in de wereld gebeurt,
woorden van mededogen en solidariteit:
het bloed dat vloeit in Egypte, Syrië en zoveel andere plaatsen in de wereld…
alle onderdrukking, alle onrecht, alle pijn die mensen elkaar aandoen…
de armoede in de wereld, in het bijzonder het project Heifer voor vrouwen in Oeganda…
het verdriet om gestorven geliefden…
de zorgen die mensen hebben vanwege de crisis, allen die hun baan verloren of dreigen te verliezen, de somberheid die lam slaat…
de eenzaamheid, vervreemding, verkilling…
onze eigen vragen, angsten, pijn, alles wat ons bezighoudt – in de stilte…
…
We bidden samen het Onze Vader…