Sint Maarten november 2012

 

Sint-Maarten 2012 (Deuteronomium 15:11 / Mattheus 5:38-42, 25:35-40)

 

Voor de kinderen: De suikerbiet…

 

Zie eens wat ik nou heb meegenomen!

 

Zo uit de Zeeuwse klei.

 

Waar worden suikerbieten voor gebruikt?

 

 

Je kunt ze ook voor iets anders gebruiken, kijk maar.

 

(plaat maskerlampion laten zien)

 

Maar je snapt wel dat het een heel werk is om een suikerbiet uit te hollen.

 

 

 

Op sommige plaatsen in het land gaan de kinderen op 11 november,

 

dus de elfde van de elfde, langs de deuren met een lampion.

 

Ze bedelen dan om lekkere dingen en zingen een liedje:

 

“Sinte Maarten, ’t is zo koud.
Geef me een kooltje of wat hout,

 

Geef me een appel of een peer,

 

Kom ik het hele jaar niet weer…”

 

 

 

Dat is natuurlijk uit de tijd dat er nog heel veel arme mensen waren.

 

Ze hadden geen geld voor brandstof of eten,

 

laat staan om echte lampions te kopen of fruit.

 

Dus gebruikten ze een suikerbiet om een maskerlampion te maken

 

en bedelden ze om fruit.

 

 

 

De Sint Maarten uit dat liedje was ook iemand die aan de armen dacht.

 

Toen hij als soldaat bij een stadspoort kwam

 

zag hij een bedelaar die het koud had.

 

Met zijn zwaard sneed hij zijn mantel middendoor

 

en gaf de helft aan de bedelaar.

 

 

 

Daar hoort een raadsel bij dat ik jullie meegeef.

 

Waarom gaf Sint Maarten maar de helft van zijn mantel?

 

Ik hoor straks het antwoord van jullie.

 

 

 

Meditatie

 

Lieve mensen,

 

Sint Maarten: de heilige Martinus, 4e eeuw, bisschop van Tours –

 

maar lang voor hij dat werd was hij al begaan met de armen.

 

Het is het bekendste verhaal over hem:

 

Als soldaat schenkt hij de helft van zijn mantel

 

aan een bedelaar die het koud heeft.

 

Dat is heel aardig van hem, maar ik heb me toch altijd afgevraagd

 

waarom hij maar de helft gaf…

 

Is dat niet eigenlijk een beetje karig?

 

Zeker in het licht van de bijbelse teksten

 

die we hebben gelezen over de armen?

 

Ik geef u eenzelfde raadsel mee, maar anders geformuleerd:

 

 

 

Sint Maarten gaf de helft van zijn mantel aan een bedelaar.

 

Toch gaf hij alles wat hij had.

 

Ra ra, hoe kan dat?

 

 

 

Daar kom ik dan straks op terug.

 

Intussen kijken we naar de gelezen bijbelgedeelten,

 

om te beginnen Deuteronomium 15.

 

Daar vinden we één pleidooi voor “het recht van de armen”, dat eindigt met:

 

Open zul je je hand voor je broeder openen,voor de berooide en de arme.

 

Dat kan niet opener – en de arme is in de eerste plaats je broeder.

 

Een niet onbelangrijke constatering in die tijd: de arme is familie.

 

En als er een ding zeker was in de oud oosterse wereld

 

was het dat je voor je familie in stond.

 

Niet alleen als individu, maar ook als gemeenschap, politiek zogezegd.

 

Met het sabbatsjaar, een jaar van kwijtschelding, creëer je een samenleving

 

waarin de kans op armoede zo gering mogelijk is.

 

God wordt hier vooral getekend als gerechtigheid.

 

 

In de Bergrede gaat Jezus een paar forse stappen verder.

 

De beroemde, lastige, o zo lastige oproep

 

om niet te kiezen voor verzet en wraak, maar voor:

 

meegeven, meebewegen, meedelen.

 

Keer je andere wang toe.

 

Loop met iemand het dubbele op van wat hij vraagt.

 

Wil iemand je onderkleed, geef hem dat en ook nog je mantel.

 

Hier wordt meer dan het gewone gevraagd,

 

meer dan wat eigenlijk verwacht mag worden.

 

Het kan hier haast niet gaan om een letterlijke navolging

 

van de beelden die  gebruikt worden,

 

maar om een intentie – een intentie van gulheid.

 

En ook hoor ik er iets in doorklinken van een zekere bezitsloosheid.

 

Bezittend als niet bezittend – zo zei Paulus het.

 

Dat doorbreekt de Westerse vanzelfsprekendheid

 

van het economische denken,

 

zoals het indianenopperhoofd Seattle die doorbrak in zijn rede

 

tot de toenmalige president van de VS:

 

 

 

Hoe kun je de lucht, de warmte van het land kopen of verkopen?

 

Als wij het kabbelen van het water niet kunnen bezitten,

 

hoe kunt u het van ons kopen?

 

 

Dat besef zet toch ook de toon in de Bergrede:

 

Als jouw bezit niet werkelijk jouw bezit is,

 

waarom zou je er dan zo op gaan zitten?

 

Waarom zou je er niet royaal van uitdelen?

 

 

Je hoeft daarbij natuurlijk niet gekke Henkie te worden.

 

Ik betwijfel of Martinus van Tours de bedelaar zijn halve mantel had gegeven

 

als hij geweten had dat die ‘m zou verpatsen voor drank…

 

Hoewel ik zelf altijd geld geef als een onmiskenbare verslaafde

 

mijn coupé binnenkomt en met een treurig gezicht vertelt

 

dat hij vannacht geen plek heeft om te slapen.

 

Terwijl ik dan bijna zeker weet dat hij er drugs voor gaat kopen

 

trek ik toch altijd weer mijn portemonnee…

 

Maar ja, misschien ben ik wel gekke Wimpie.

 

Altijd een dilemma om even over na te denken…

 

 

Hoe dan ook, het gaat om een ruimhartige gezindheid jegens mensen

 

die een beroep op je doen.

 

God wordt hier getekend als overvloed.

 

 

Maar de gelijkenis van de koning in Mattheus 25 gaat het verst.

 

Daar zien we God niet langer aan de andere kant van de streep.

 

Nee, daar steekt hij zelf over naar de arme en wordt de arme:

 

Ik had honger en jij gaf mij te eten,

 

ik was ziek en jij hebt mij bezocht,

 

ik was naakt en jij hebt mij een mantel omgeworpen,

 

ik was een junk en jij behandelde me als een mens…

 

 

 

Hoezo? Wanneer dan?

 

Ik heb geen God of koning ontmoet voor wie ik iets betekend zou hebben…

 

 

 

Nee, maar wat je voor de geringste mensen doet,

 

doe je voor mij.     

 

 

 

God neemt de gedaante aan van de bedelaar.

 

Radicale solidariteit.

 

God identificeert zich met de arme en zegt: Ik ben de arme.

 

Zo verliest God zich in de mens in ultieme gulheid.

 

Dat is precies de rode draad van de bijbel:

 

God verliest zichzelf in de mens bij uitstek: Jezus.

 

God deelt zichzelf volledig uit, zodanig

 

dat zijn overvloed nota bene zijn gebrek wordt!

 

Niet de helft van de mantel, niet de hele mantel,

 

maar zelf de bedelaar worden.

 

God wordt hier getekend als deelhebbend aan het gebrek,

 

als het gebrek zelf.

 

 

 

Dat wil voor ons zeggen:

 

bewustwording van onze eigen staat van bedelaar,

 

onze eigen armoede, ons kwetsbaarheid.

 

Elke keer weer in de ogen van de junk lezen

 

dat jij het zelf ook had kunnen zijn.

 

Bewustwording van het feit

 

dat de arme niet alleen jouw broeder is, jouw familie,

 

maar dat je het zelf bent.

 

Er is een vergelijkbare parabel in het Boeddhisme.

 

Een man staat aan de rivier de Ganges en ziet een lijk drijven.

 

Eerst wendt hij zich af, vol weerzin, maar dan beseft hij:

 

De dode man die daar drijft, dat ben ik zelf.

 

Zozeer zijn wij, God, mens en wereld, met elkaar verbonden.

 

Het is dit besef van solidariteit dat onze wereld nodig heeft.

 

 

Het klinkt allemaal heel groot en idealistisch en veelgevraagd.

 

Hoe kunnen we dit enorme bankbiljet omzetten in pasmunten van alledag?

 

Dat brengt me bij de ontknoping van het raadsel:

 

Sint Maarten gaf de helft van zijn mantel aan een bedelaar.

 

Toch gaf hij alles wat hij had.

 

Ra ra, hoe kan dat?

 

 

 

Antwoord:

 

Sint Maarten was soldaat in het leger van Rome.

 

Zijn soldatenmantel was maar voor de helft zijn eigen bezit.

 

De andere helft behoorde Rome toe.

 

Die helft mocht hij dus niet eens weggeven

 

omdat het niet zijn eigendom was…

 

 

 

Flauw hè?

 

Maar intussen kunnen we er een mooie parallel met ons eigen leven in lezen:

 

ook wij hebben soms zo onze beperktheden

 

en verantwoordelijkheden, zoals gezin, werk enzovoorts.

 

Wij kunnen ook niet zomaar in den blinde alles weggeven.

 

Wat we in het verhaal van Sint Maarten zien is dan ook een mooi staaltje

 

van praktisch haalbare solidariteit.

 

Amen.