Ruth redt God maart 2012

Ruth redt God – bij Ruth 1 (1-6, 7-13, 14-22) en Johannes (Wie mij gezien heeft..)

Voor de kinderen: Witte Veder en Lacht Met Lange Tanden…

Indianennamen: Witte Veder, Danst Met Wolven, Pijl Die Altijd Raakt, Scherpe Neus, Lacht Met Lange Tanden, zelf: Glanzend Hoofd, Praat Met Handen,  jullie: …

Die namen worden gegeven – ook in de bijbel.

Namen in verhaal Ruth: Bethlehem: broodhuis,  Naomi: lieftallig…

Naar kinderdienst boekje meegeven en eigen namen opzoeken

Liedje “Ik zal er zijn”.

——————-

 

Voor lezingen:

Ruth voorbeeld van hoe bijbelschrijvers omgingen met namen: Bethlehem, Moab, Elimelech, Naomi, Machlon, Chiljon, Orpa, Ruth, Mara, Boaz – maar ook de godnamen.

Na lezingen:

Liefdesverhaal met bitter smaakje.

Naomi wordt Mara: 40 dagentijd.

Meditatie in dialoog Ruth/Naomi. (geen trucje, zit in verhaal)

Voor de kenners: een paar opmerkingen van Etty Hillesum schemeren erin door.

 

 

 

 

 

 

Meditatie:

Ruth:

Lieve Naomi, weet je wat ik zo bijzonder vind?

 

Naomi:

Ja, jij… jij bent bijzonder, Ruth.

Jij bent bij mij gebleven, bij mij, je schoonmoeder!!

Je weet toch hoe de relatie schoondochter/schoonmoeders bekend staat?

 

Ruth:

Maar je was als een moeder voor me, Naomi.

Ik heb je nooit als zo’n schoonmoeder volgens de beeldvorming gezien…

En wij hebben samen zo’n groot verdriet meegemaakt.

Dat heeft ons aan elkaar verbonden – voor altijd, dat weet je toch?

 

Naomi:

Verdriet… ja, zeg dat wel.

Ik heb het gevoel dat God mij alles heeft afgenomen,

God, het Lot,  de Almachtige, het Universum, de Ene…

of hoe ik het/hem/haar ook moet noemen…

 

Ruth:

Daar wilde ik het net met je over hebben, Naomi.

Dat is wat ik zo bijzonder vind…

 

Naomi:

Wat vind je precies bijzonder, Ruth?

 

Ruth:

Nou, dat ik heb gezegd: jouw God is mijn God,

maar dat jij blijkbaar zelf niet weet wie jouw God is…

Ik wist niet wat ik precies zei.

Ik bedoelde alleen maar te zeggen

dat ik alles heb ingeruild om bij jou te blijven,

zelfs mijn eigen Moabitische goden.

Maar natuurlijk had ik geen idee wat ik er voor terug zou krijgen.

Je kunt van mij niet verwachten dat ik weet wie jouw God is,

als je het zelf al niet weet…

 

Naomi:

Lieve Ruth, het is al begonnen met de naam van mijn geliefde Elimelech:

Mijn God is koning.

Het mocht wat: mijn God is koning!

Fijne koning: in Bethlehem, in het broodhuis nota bene

was geen broodje meer te krijgen.

Hongersnood in het beloofde land, het land van melk en honing.

 

Ruth:

Volgens mijn Moabitische geloof zijn het de goden die dat veroorzaken,

vruchtbaarheidsgoden, grillige jongens daarboven,

die je moet zien gunstig te stemmen…

Maar is jouw God dan hetzelfde?

Komt die hongersnood en alle ellende daarna van  God?

 

Naomi:

Ik dacht dat onze God anders was, Ruth.

Maar als dit je overkomt word je verbitterd

en ga je toch God de schuld geven!

Een mens moet toch een adres hebben…

 

Ruth:

Dus jouw God heeft jou teleurgesteld, Naomi?

Is het daarom dat je niet weet welke naam je hem moet geven?

Dat je de ene keer jullie joodse naam gebruikt,

die naam die je niet uitspreekt:

JHWH – ik zal er zijn… maar jij vindt dat hij er niet was?

En om het ingewikkeld te maken zeg je Adonai: Heer, Gebieder.

Een andere keer heb je ’t weer over El Sjaddai,

eigenlijk een heidense godennaam:

De grote heerser, de almachtige, de geweldige,

die in de hemel aan de touwtjes trekt,

die jou je brood afpakte en je man en je zonen waaronder ook mijn man…??

Naomi:

Precies ja, ik kan hem alleen maar zo zien.

Als degene die het mij heeft aangedaan, al die bitterheid.

Mijn zonen altijd ziek, zwak en misselijk

en uiteindelijk jong gestorven, zonder kinderen na te laten.

Waar is de God van de trouw die ik ken uit de oude verhalen?

De God die er altijd is, ook in het vreemde land?

Waar is hij, de God JHWH, de God van “Ik ben er”?

Of is hij gewoon dezelfde als jullie grillige goden?

De Geweldenaar in de hemel?

Ruth:

Dus als ik het goed begrijp….

Als jouw God is zoals jij steeds zegt dat hij is,

dan is hij zelf het slachtoffer van de chaos die hij aanricht…

Je bent jouw God kwijtgeraakt in de bitterheid die hij je heeft aangedaan…

Jouw God gaat kopje onder in zijn eigen imago…?

 

Naomi:

Ik weet het niet, Ruth, ik weet alleen

dat ik ook op geloofsgebied Mara ben.

Vroeger, toen ik Elimelech leerde kennen en we onze zonen kregen,

toen dacht ik bij God aan licht,

toen gloeide het in mij van liefde,

maar ik ben een oude, bittere vrouw geworden, een zure vrouw…

Ik kan niet meer liefdevol over God praten – dat vind ik zo erg!

Hoe komt het ooit nog goed tussen God en mij?

Wie gaat God voor mij redden?

Kun jij God voor mij redden, Ruth?

 

Ruth:

Maar lieve Naomi, wat heeft het dan voor zin gehad

dat ik mijn goden achter mij heb gelaten?

Wij Moabieten, wij konden nooit liefdevol praten over onze goden,

alleen maar in vrees en beven…

Naomi, zeg me dat jouw God anders is!

 

Naomi:

Het moet wel zo zijn, Ruth.

Onze God moet wel anders zijn…

Misschien zie ik iets over het hoofd…

 

Ruth:

Naomi, ik zou je zo graag weer vrolijk zien.

Ik zou je zo graag weer over je geloof horen praten als over iets moois…

 

Naomi:

Nu, terwijl ik met jou praat, lieve Ruth,

terwijl ik jou in je trouwe ogen kijk

valt het mij in wat ik steeds over het hoofd heb gezien…

Door jou wordt het mij duidelijk!

 

Ruth:

O Naomi, vertel het me dan!

Vertel mij het geheim van jouw God!

 

Naomi:

Het geheim van onze God, Ruth,

dat is misschien wel dat hij juist geen god wil zijn… … …

 

Ruth:

… geen god wil zijn…??? …

 

Naomi:

Ik ben de liefde in God kwijtgeraakt en daarmee de liefde voor God.

Ik zag hem als de Geweldige, de oorzaak van de chaos,

de moordenaar van mijn man en jouw man,

maar nu merk ik…

Al die tijd ben jij bij mij gebleven, Ruth,

al die tijd ben jij trouw geweest en heb jij me liefde gegeven,

meer dan een schoondochter was jij mij een vriendin!

 

Ruth:

Omdat ik veel van je hou, Naomi,

maar wat heeft dat met God te maken?

 

Naomi:

Jij bent God voor mij geweest, Ruth!

En daarmee heb je God voor mij gered.

God is in jou.

Jij bent God geweest voor mij in je trouw.

Omdat ik jou gezien heb, heb ik God gezien.

 

Ruth:

Omdat ik jou gezien heb, heb ik God gezien…?

Betekent dat dan de omkering, Naomi?

De omkering van de Moabitische god en jullie God de Geweldige?

God is niet zichtbaar in de chaos, maar verborgen in de chaos?

Verborgen in een menselijk gezicht…

Betekent het dat niet dat God ons helpt, maar dat wij God helpen?

Dat wij het zijn die God moeten laten zien…?

 

Naomi:

Ik weet het niet meer, Ruth, hoe het zit met lot en God.

Ik weet niet wie of wat de chaos veroorzaakt.

Voor een groot deel wijzelf…

Aan de omstandigheden schijnt God niet al te veel te kunnen doen…

Wat ik wel weet is dat ik Gods gezicht heb gezien

in het jouwe…

 

Ruth:

Jouw God is mijn God, Naomi!

Amen.