Dan ben je al in de hemel feb. 2012

Ezechiël 1:1-3, 26-28 / Lucas 12:24-28

Voor de kinderen: Dan ben je al in de hemel…

Er was eens een jongetje, Heaven heette hij.

Hij wilde dolgraag weten hoe de hemel er uit ziet.

Heaven vroeg het aan de buurman.

Alles is er van goud, zei de buurman.

Hij vroeg het aan zijn moeder.

Alleen maar licht, zei zijn moeder.

Hij vroeg het aan zijn vader, aan de meester, aan zijn grote broer, aan de dominee…

Maar alle antwoorden stelden hem niet tevreden.

 

Op een dag vroor het dat het kraakte en Heaven ging schaatsen met zijn sportieve opa.

Ze schaatsten over een grote kreek tussen weilanden.

Het was er heel stil.

De zon begon onder te gaan en kleurde de sneeuw en het ijs oranjerood en goud.

Op dat moment vloog er een grote groep witte zwanen over

die met hun vleugels een zacht zoevend geluid maakten.

Ook het wit van hun lijven kleurde oranjerood.

Opa en Heaven schaatsten naar de zon toe.

 

Toen zei opa: Heaven, je wilde toch weten hoe de hemel er uit ziet.

Als je hier schaatst zoals wij, dan ben je al in de hemel!

Heaven keek om zich heen naar al dat moois en dacht:

Ja, dit moet de hemel wel zijn…

————————-

Voor de lezingen:

Uitspraak hemel is van Maarten ’t Hart / Ezechiël priester / tempeldienst belangrijk / in ballingschap probleem! / visioenen / uitleg apocalyptiek: onthulling – als genre (crisis, maar toch vooral een genre met symboliek en codetaal)

 

Meditatie

 

Lieve mensen,

iemand vertelde mij: ik werd opgenomen in een wolk

en het was een wolk van pure liefde.

Iemand vertelde: het was of ik van binnen werd aangeraakt door een engel.

Iemand vertelde: ik zat geweldig te schelden op een collega,

en plotseling was het net of ik een stem hoorde die zei: doe dat nou niet…

 

Allemaal verhalen die gaan over

wat we tegenwoordig noemen: religieuze ervaringen.

Je kunt ook zeggen: verlichtende ervaringen.

Als mensen dit vertellen is dat omdat ze er troost en kracht uit putten.

Reden temeer om ze serieus te nemen.

Maar wat gebeurt er nu eigenlijk?

Is er sprake van een goddelijke beslissing om zich aan die of die te openbaren?

Dat roept dan meteen de vraag op: waarom alleen aan die of die?

Waarom krijgt de ene mens een ervaring

die het hem gemakkelijker maakt om in God te geloven – en de ander niet?

Sommigen zeggen misschien:

Ja, als je zulke visioenen krijgt als Ezechiël – dan kan ik het ook!

 

Ik denk dat er iets anders aan de hand is.

Wat dat zou kunnen zijn leg ik uit aan de hand van een paar regels

uit het gedicht Paradise regained – herwonnen paradijs – van Marsman.

De zon en de zee springen bliksemend open,

waaiers van vuur en zij…

Toen ik dit gedicht voor het eerst las

dacht ik dat het om een apocalyptisch moment in de eindtijd ging.

Een soort visioen van de jongste dag.

Later begreep ik dat het om een gewone zonsopgang gaat.

Nou ja, een “gewone” zonsopgang…

Dit gedicht laat juist zien dat geen enkele zonsopgang gewoon is.

Het laat het bijzondere zien van het gewone.

Onze ogen zijn zo treurig gewend geraakt aan het verrassende van het leven

dat we het niet verrassend meer vinden.

Vaak zijn we zo gewend geraakt aan onze aller naasten, onze geliefden,

dat we hen niet meer als een wonder ervaren

en blind zijn voor hun betekenis in ons leven.

Wat doet nu dichterlijke taal?

Zij opent ons de ogen voor het bijzondere van het gewone.

Die taal zegt het net even anders waardoor we ook anders gaan kijken,

zodanig dat je opnieuw verrast wordt en zegt:

Maar natuurlijk, als de zon opkomt boven de zee,

dat is zo letterlijk schitterend,

dan zie je een schoonheid van vuur en zijde!

 

Soms word je je met een schok bewust van het bijzondere in het gewone.

Dat grenst aan een religieuze ervaring.

Onze zoon overnachtte in Ethiopië op een bergtop, tegen een paalhutje aan,

onder de blote hemel, hongerig en doodmoe,

te beroerd om zijn tentje op te zetten.

Maar, schreef hij, toen zag ik de mensen van het huisje koken op een vuurtje,

ik zag de maan boven de bergen uitrijzen,

en ineens besefte ik hoe bijzonder dit alles was.

 

De filosoof Ger Groot noemt dat: verwondering die is opengegaan.

Het verlichtende moment, dit moment:

Als wat gewoonlijk stil is tegen je gaat spreken.

Anders gezegd: als iets alledaags je plotseling raakt, ontroert, inspireert.

De meesten van ons zullen het herkennen.

Ook mensen die niets met geloof hebben herkennen het.

 

Nu ga ik nog een stap verder:

Soms zien we niet alleen het bijzondere in het gewone

maar ook het goddelijke in het gewone.

Dan zeggen we:

Maar natuurlijk, dit prachtige winterlandschap waar wij doorheen schaatsen –

dat is de hemel!

Ineens zie je in een winterse plas en weilanden de glans van God.

Ineens wordt een “gewoon” landschap de hemel.

Dan kun je spreken van een religieuze ervaring!

En toch is het nog exact hetzelfde landschap als tevoren.

Er is niets aan veranderd.

Nee, jij bent veranderd.

 

Een religieuze ervaring is dus niet een goddelijk ingrijpen,

of een plotseling plaatsvindend gebeuren van buitenaf,

nee, het is: nu pas zien wat er eigenlijk aan de hand is.

Je ogen gaan open voor wat er altijd al was, namelijk God.

Het is: nu pas echt doordringen in de werkelijkheid.

De door God bezielde “gewone” materie op waarde schatten.

 

Kijk ook maar eens naar Ezechiël en de apocalyptische teksten.

Net zoals in het gedicht van Marsman heb je soms een taal nodig,

die je op het goede been zet,

die je met nieuwe ogen leert kijken naar het alledaagse.

Opa die het winterlandschap de hemel durft te noemen.

Marsman die een zonsopgang benoemt als een kosmische kracht.

Zo gebruikt Ezechiël apocalyptische taal – een opkomend genre in zijn tijd –

nadat zijn ogen zijn opengegaan voor God in zijn situatie van ballingschap.

Hij doet immers de ontdekking van zijn leven!

 

Hij, als priester, had altijd gedacht

dat Gods aanwezigheid afhankelijk was van de tempel,

van voorschriften, rituelen, godsdienst als systeem.

Maar in de ballingschap komt hij erachter dat de glans van God ook hier is,

nota bene in het vijandige, heidense Babylon.

Dat kan niet anders betekenen dan dat de Geest van God overal is.

Wij, in onze tijd, zouden misschien zeggen:

Alles is bezield door de energie God.

Alles is doorstraald van God.

Niet voor niets gebruikt Ezechiël in zijn apocalyptische gedicht beelden als

schittering, vuur, kleuren en vooral: glans.

 

Ezechiël komt erachter:

God is er ook zonder de tempel, zonder mij als priester.

Nu zet ik nog een stap verder:

God is er ook zonder mijn godsdienst.

God is er ook zonder mijn religieuze ervaring.

De zon en de zee bliksemen altijd van God, elke zonsopgang,

de hemel ligt geopend op ons te wachten

tot wij hem zien in een zeer aards, winters landschap.

Ook als wij er niets van waarnemen is de glans van God er toch.

 

Dit altijd zien is denk ik het bijzondere van Jezus,

dat hij in openheid leefde voor de glans van God

en de aanwezigheid van God ervoer waar hij ook was,

in de woestijn, in de stad tussen de mensen,

alleen op de berg en zwervend met zijn leerlingen.

Jezus herkende de schoonheid van de lelie in zoiets gewoons als gras.

Hij zag de goddelijke liefde in een raaf.

Jezus leefde permanent in de onthulling, leefde zogezegd apocalyptisch.

 

Voor Jezus was God vooral zichtbaar in mensen, denk ik.

Ook in Ezechiëls visioen herkennen we dat:

Waar God onthuld wordt zien we ook meteen de gedaante van een mens.

Als je goed nadenkt over het wezen en de mogelijkheden van een mens,

dan kom je toch ook verder dan een aangeklede aap.

Dan kom je iets van goddelijke bezieling op het spoor.

Alleen al het feit dat mensen ontvankelijk zijn voor ervaring van  het goddelijke.

 

Daarom:

dit landschap is de hemel.

Dit leven is God.

In deze mens, mijn naaste, mag ik de glans van God herkennen.

Ook in mijn ballingschap, mijn heimwee, mijn gemis, mijn grauwe dagen,

in mijn verdriet

schittert iets van God.  

Amen.