Licht & ruimte – afscheidsdienst Brouwershaven 9 juni

Voor de kinderen: Karel Kalf

Kennen jullie Karel Kalf?

Karel Kalf was – zijn naam zegt het al – een kalfje, een stiertje.

Hij was geboren in de donkere winter, in een donkere schuur,

in een stoffige stal, op het stro.

En nu sleet hij zijn dagen en nachten in een houten kist.

Dag en nacht in de kist.

 

Karel was een slim stiertje, dat overal goed over nadacht.

Hij dacht bijvoorbeeld: Is dit nou het leven?

Hij keek om zich heen en dacht:

als dat alles is, dan is het leven niet echt leuk.

Hij keek om zich heen en zag de houten schotten van zijn kist.

Hij dacht: ik ben eigenlijk al dood.

Zijn poten trilden want zij wilden rennen en springen.

Maar dat ging niet in die kist, zodat Karel heel zenuwachtig  werd.

Hij zag om het hoekje, in de schemer, zijn moeder.

Die stond maar wat te suffen  boven de voerbak.

Ze kwam alleen tot leven als ze eten kreeg.

Karel zag nu en dan zijn vader.

Een oude chagrijn was zijn vader.

Hij gromde en brieste alleen maar.

Nee, dacht Karel, als dit het leven is, dan was ik net zo lief niet geboren.

 

Maar op een dag veranderde alles.

Het was lente.

De grote deuren van de schuur gingen open.

Alle koeien mochten naar buiten.

Ook de kalfjes, ook Karel.

En toen zag Karel iets wat hij nog nooit had gezien:

Licht.

Volop licht – het stroomde van alle kanten naar hem toe.

En ruimte!

Hij kon bewegen met zijn poten alle kanten uit.

Hij kon rennen en springen.

Ha, dit was heerlijk!

En kijk, ook zijn saaie, suffe moeder danste met haar logge lijf.

En zijn nijdige vader maakte gekke sprongen en brulde van plezier.

En terwijl Karel door het nieuwe gras rolde dacht hij:

Zo is het leven toch wel leuk!

 

Dieren hebben licht en ruimte nodig.

Mensen ook.

Wat ik vandaag, in mijn afscheidsdienst, tegen de mensen ga zeggen is:

Licht en ruimte?

Dat is God.

 

Gebed bij de opening van de Schriften

Gij,

in het licht dat vanmorgen speelde door de gordijnen

riep Gij ons wakker.

In het licht dat valt door deze ramen

toont Gij uw schoonheid.

Het licht maakt ons stil…

Speel met uw licht in onze geest,

verzacht de pijn van de nacht,

wandel door onze ziel

en maak ons mild – als uw licht.

Laat uw licht vallen op de woorden uit de oude boeken

zodat ze gaan glanzen

en ons troosten.

Amen.

 

Meditatie

Lieve mensen,

ook in dit koude voorjaar, nee, juist in dit koude voorjaar viel het mij op:

hoezeer alles wat leeft verlangt naar het licht.

Zelfs nachtdieren kunnen niet zonder.

In mijn bescheiden stadstuin staat hop.

Nee, ik heb geen bierbrouwerij, maar ik vind het zo’n mooi gewas.  

Hop houdt van schaduw, maar zodra het een beetje warmer wordt,

slingert hij zijn ranken omhoog, langs wat hij ook maar vinden kan:

takken, draden, palen, dwars door ander struikgewas,

in één beweging naar het licht.

Alsof hij de menselijke ziel wil verbeelden…

 

De mens, hoezeer verlangt hij naar het licht.

Niet alleen fysiek, zoals elke winter weer blijkt, maar vooral ook geestelijk.

Wat is dat dan, het licht?

En waarin vindt de mens dat?

 

Heel veel oude mythen en sagen gaan over het licht.

In vele religieuze feesten speelt het licht een hoofdrol.

Zo ook in de bijbelse scheppingsmythe in Genesis 1.

Toen ik hier intrede deed, zes jaar geleden, las ik ook Genesis 1:1-5,

en noemde het een schilderij.

Dat ervaar ik nu nog scherper dan toen.

Je moet het voor je zien.

Een en al verbeelding is het.

En zo heb ik getracht u naar de bijbel te laten kijken, al die jaren,

als een en al verbeelding, verbeelding van het onzichtbare.

 

Zo ook weer deze beeldende woorden in Genesis 1.

Geen feitenrelaas is het, geen duidelijk betoog, geen uiteenzetting.

Nee, een woest abstract schilderij is het,

een donker, chaotisch schilderij met veel lege plekken.

Je kunt er geen chocola van maken.

Er is niets herkenbaars.

Alleen zwarte vlekken en vlakken, wilde nacht,

duisternis en woedende wateren – ja, precies, het lijkt de watersnood wel.

Eén eindeloze, structurele ramp wordt hier geschilderd.  

Dat is het leven, dat is de wereld – zegt de schilderdichter.

Nee, niet iets van ooit lang geleden in een historisch begin.

Het verhaal is in de tegenwoordige tijd geschreven.

Dit is de situatie, nu en altijd:

Woest en leeg, nacht op de vloed.

Dit is de wereld: een duister schilderij, waarin wij gevangen zitten.  

Dit is ook de menselijke ziel.

Zo ziet de geest van de mens eruit als hij een scheidsrechter dood trapt,

woest en leeg, duister op de vloed,

als hij in het uitgaansleven een onschuldige passant in elkaar slaat,

als hij een jonge militair doodsteekt en zich daarvoor beroept op Allah…

… maar ook als hij braaf langs zijn  geliefde heen leeft.

Niet alleen hop, ook dit verhaal verbeeldt de menselijke ziel.

 

Die ziel heeft het licht nodig.

Die ziel heeft Geest nodig,

Geest die een lichtstreep zet op dat donkere schilderij. 

Die ziel heeft God nodig, nee,

niet een wezen in de hemel dat ons lot bepaalt,

zoals de goden in de meeste godsdiensten grillige regelneven in de hemel zijn,

maar God als de ultieme geestelijke werkelijkheid in onze geest.

God als de kracht die ons roept uit het primitieve duister naar het licht.

God die onze ziel zuivert van chaos, driftleven, agressie, haat, domheid, 

die orde schept in de mallemolen van onze gedachten en gevoelens

en ons meevoert naar een hoger plan,

waar het licht schijnt – waar rust heerst.

God die over de donkere krochten van onze ziel uitroept: Er zij licht.

 

En dat is geloven: 

verlangen naar het licht, je focussen op dat licht,

er ernst mee maken.

Geloven is:

je ziel oefenen in concentratie op het licht,

zoals de ranken van de hop reiken en alles aangrijpen

om zich naar het licht toe te rekken,

te klauwen als het moet.

 

De dichter van dit scheppingsverhaal

heeft een oude, Babylonische mythe omgewerkt

tot een innerlijke, geestelijke werkelijkheid:

Gods Geest die scheppend aanwezig is in onze geest.

Dat licht zien we steeds terugkomen, de hele bijbel door.

Het is het alles overstromende licht uit psalm 139,

dat zelfs de duisternis te machtig is.

Het is het zoete licht uit Prediker,

het aangename leven, het voluit goede,

zoals we dat in deze tijd van het jaar vooral ’s morgens ervaren.

Het is het licht dat Jezus liet zien in zijn leven

in zijn gevoel voor recht, zijn mededogen,

zijn verlangen naar een leven in God.

Het is het licht dat God zelf is in de Openbaring van Johannes.

 

Maar wat is het dan precies concreet, dat licht?

Wat houdt het in?

 

Het is duidelijk dat het te maken heeft met vrijheid.

Met bevrijden en in de ruimte zetten.

Een eerste, diepste behoefte van de menselijke ziel is vrijheid.

Dat is wat ik u heb willen doen: in de ruimte zetten.

Ik heb u willen laten zien dat God ruimte is.

Dat God een enorme licht-overgoten ruimte is,

waarin wij mogen blunderen,

zwak mogen zijn en verdrietig en boos,

duister en chaotisch mogen zijn,

mens mogen zijn met vallen en opstaan.

Vooral in het pastoraat heb ik getracht

zelf iets van die ruimte te zijn voor u,

een ruimte waarin we soms gezellig keuvelden en lachten,

maar ook een ruimte waarin u kon klagen en huilen en vloeken.

 

Mooi vind ik die ruimte uitgedrukt door Paulus in Athene als hij zegt:

in God leven wij en bewegen wij.

Dat levert heldere beelden op:

God als een enorme zee waarin wij rondzwemmen als vissen in het water.

God als de moederschoot waarin wij groeien.

God als het ontzagwekkende universum waarin wij zweven

en waar we nooit uit kunnen vallen.

God als het licht waarvan wij de kleine schitteringen zijn die rond dwarrelen.  

Ik heb getracht u zo in de spiegel te laten kijken

en u zelf te zien als een lichtdeeltje, een glinstering, een kleur.

Licht en ruimte – dat is wat de menselijke ziel nodig heeft.

Onze ziel is als Karel Kalf.

 

Naast vrijheid is de diepste behoefte van de menselijke ziel…

… liefde!

Daarmee verras ik u niet.

Godsdienst, ook het christendom, is geen doel in zichzelf.

Godsdienst – en dus ook de kerk –  is een vehikel, een voertuig, een weg

die ons naar de liefde moet brengen.

De liefde is het doel.

Ik merk wel dat dat voor veel mensen niet vanzelfsprekend is,

dat ze de liefde zien als een bijproduct van het leven

en ook van het geloof: liefde in de marge.

Maar de lofzang van Paulus in I Korintiërs 13

laat er geen misverstanden over bestaan:

de liefde is het licht dat alles in zich opneemt,

de liefde is de peilloze ruimte God.

 

Als ik u de afgelopen jaren, in alle gebrekkigheid, 

daarvan een sprankje heb mogen meegeven,

dan zijn  het goede jaren geweest.

Amen      

Hans Andreus

 

Liggen in de zon

Ik hoor het licht het zonlicht pizzicato

de warmte spreekt weer tegen mijn gezicht

ik lig weer dat gaat zo maar niet dat gaat zo

ik lig weer monomaan weer monodwaas van licht.

 

Ik lig languit lig in mijn huid te zingen

lig zacht te zingen antwoord op het licht

lig dwaas zo dwaas niet buiten mensen dingen

te zingen van het licht dat om en op mij ligt.

 

Ik lig hier duidelijk zeer zuidelijk lig zonder

te weten hoe of wat ik lig alleen maar stil

ik weet alleen het licht van wonder boven wonder

ik weet alleen maar alles wat ik weten wil.

 

 

Gebeden

Laat het licht schijnen

in de harten van de mensen.

Overal ter wereld waar het duister heerst.

We denken aan die plaatsen in de stilte…

Laat het licht schijnen

in de harten van de mensen.

Overal waar geleden wordt in ziekte, verdriet en dood.

Laat uw licht schijnen bij onze speciale vrienden in Enschede,

die hier vandaag zouden zijn, zoals ze er altijd voor ons zijn,

maar die een slecht bericht hebben ontvangen. 

We denken aan hen en aan allen in de stilte…

Laat het licht schijnen

in de harten van de mensen.

Overal waar mensen elkaar kapot maken.

We denken aan al die verschrikkelijke dingen in de stilte…

Laat het licht schijnen

in de harten van de mensen.

Hier in Brouwershaven, op het eiland, hier in dit gebouw.

We denken aan deze gemeenschap in de stilte…

Laat het licht schijnen

in onze harten,

in ons eigen leven en dat van onze geliefden,

in de stilte…

Laat het licht schijnen als wij samen bidden:

Onze Vader…