In vuur en vlam (Emmaüsgangers / De komst van Joachim Stiller – Hubert Lampo) – april 2015

Opstapje naar het thema: Fietsen in de zon

Een jonge man vertelde mij een verhaal:

‘Een vriend van mij verongelukte met zijn fiets.

Hij was nog maar 28.

Hij was mijn beste vriend, misschien wel mijn enige vriend.

Wat heb ik het daar verschrikkelijk moeilijk mee gehad.

Ik kon het maar niet aanvaarden.

Ik verzette me ertegen, deed alsof het niet was gebeurd.

Wat zong Frank Boeijen ook weer?

Zeg me dat het niet zo is, zeg me dat het niet waar is…

Ik was ook heel boos – omdat dit gebeurd was.

Het was net of er een steen in mijn hart zat,

of liever, of mijn hart zelf een steen was,

of nee, nog erger, een klomp ijs.

Zo koud en hard voelde het hierbinnen…

Maar op een nacht droomde ik.

Ik droomde van mijn vriend.

Dat we samen aan het fietsen waren door Frankrijk,

zoals we vroeger zo vaak in onze vakanties hadden gedaan.

We reden door een zonnig heuvellandschap met gele zonnebloemvelden.

Het was prachtig…

We zeiden niets.

Alles was heerlijk stil.

Er gebeurde verder niets – dan dat fietsen door de zon…

Toen werd ik wakker.

Heel langzaam werd ik wakker en het was net of nog in die zon bleef.

Het was net of die zon in mijzelf zat.

Of hij mij van binnen uit verwarmde.

Want waar mijn hart zat voelde ik een warme gloed

in plaats van dat harde brok ijs.  

En ik wist zeker dat alles goed was met mijn vriend…’

 

Lezingen:

 

Hooglied 8:6b  (eigen vertaling WJ)

‘Een fel brandend vuur is de liefde,

vlammen van de Ene.’

 

Lukas 24:28-32 (NBV)

(Voorafgaand: Twee leerlingen van Jezus op weg naar Emmaüs. Ze praten over de schokkende dingen die de afgelopen dagen in Jeruzalem zijn gebeurd. Dan komt hen een vreemdeling achterop. Zij blijven op hem staan wachten met sombere gezichten. De vreemdeling begint hen uit te leggen, aan de hand van de oude geschriften, waarom de dingen moesten gaan zoals ze zijn gegaan. Ze hangen aan zijn lippen. Dan: …)

 

Fragment uit ‘De komst van Joachim Stiller’ van Hubert Lampo:

‘Uit het schemerdonker kwam rustig een slanke, gladgeschoren man in een lichtgrijs tweedpak tevoorschijn. […] Ik zou gezworen hebben dat hij van joodsen bloede moest zijn, zijn blonde haren ten spijt en hij bewoog zich met een zo rustige en vanzelfsprekende volmaaktheid, dat ik plots aan een engel moest denken. […] Deze man kon geen vijand zijn, alleen een vriend kon hij zijn […]. Ofschoon ik slechts naar de vreemdeling kon staren voelde ik naast mij de haast tastbare aandacht van mijn metgezellen, alsmede hun verbazing, als eens de verbazing van de twee te Emmaüs.’

 

 

Meditatie: In vuur en vlam

Lieve mensen,

ze zijn niet te tellen, de verhalen die ik heb gehoord

over verschijningen van gestorven geliefden,

soms in een droom, zoals in het verhaal dat ik net vertelde,

soms zomaar ineens overdag, uit het niets.

‘Je zult het niet geloven,’ zei een vrouw, een nuchter no nonsense-type,

‘maar elke keer als ik in de kerk ben komt Jaap naast me zitten…

Jaap is mijn overleden broer… en zingen dat ie doet!

Ik zeg: Jaap, joh, kan het wat rustiger, maar hij luistert niet.

Hij zingt alleen maar.’…  

Ik wil er in ieder geval één ding over kwijt, en dat is

dat ik ze serieus neem, die verhalen.

Ik zal ze nooit afdoen als illusie of wensdroom.

Daarvoor hebben ze een veel te grote, meestal troostende, impact…

Is er zoiets aan de hand in dat beroemde verhaal van Lukas?

Ik denk dat het voor de mensen van toen niet zo opzienbarend was.

Zij leefden dichterbij de natuur en dichterbij de geestenwereld,

de – laten we maar zeggen – werkelijkheid tussen hemel en aarde.

Het was een magische, mythische wereld.

Wellicht juist daarom gaat het Lukas dan ook niet

om het vreemde van de verschijning zelf.

Hij vertelt dat eigenlijk heel laconiek,

alsof het de gewoonste zaak van de wereld is

dat er een dode een tijdje met je oploopt.

Nee, het gaat hem om wat die vreemde figuur te vertellen heeft.

Althans, om wat Lukas zelf te vertellen heeft door die figuur.

En wat is dat?…

Lukas schrijft voor de vroegchristelijke gemeentes.

Zij moeten verder zonder Jezus – en weten niet goed hoe dat moet.

Het zou kunnen dat hij ook tot de eerste generatie christenen behoort

die begrijpen dat de wederkomst van Jezus op zich zal laten wachten.

Paulus, daarentegen, ging er nog van uit

dat het tijdens zijn leven zou gaan gebeuren,

dat Jezus zou terugkeren op aarde om zijn rijk te vestigen.

Het is nog altijd niet helemaal tot ons doorgedrongen

hoezeer die verwachting het vroege christendom heeft bepaald. 

Als dat gebeuren steeds maar uitblijft

moeten de christenen hun verwachtingspatroon bijstellen.

Zij moeten van perspectief wisselen.

Blijkbaar wil God nog geduld oefenen.

Goed nieuws voor hen die onder het oordeel zouden vallen,

maar zeer vervelend nieuws voor hen die naar het einde uitzien.

Zo gek is dat niet, dat vele christenen daar reikhalzend naar uitkijken.

De meesten van hen leven in een situatie van onderdrukking en vervolging.

Niet vreemd dat een mens zich dan richt op de vergelding van God,

op de bevrijding van de bezetter – want zo ervaren ze hun situatie… 

Maar goed, het gebeurt dus niet.

Hoe moeten zij nu verder, de Jezus-volgelingen?

Jezus is er niet meer.

Zijn rijk is nog niet gevestigd – en het zal voorlopig ook niet gebeuren.

Integendeel, hun leven is alleen maar ellendiger geworden.

Zij zijn in grote nood en weten niet hoe het verder moet,

zoals er ook in onze tijd mensen zijn die de wereld aanschouwen

en niet weten hoe het verder moet…

Lukas zit te denken.

Hoe kan hij die gebroken mensen een perspectief bieden?

Hoe kan hij een weg voor hen uit tekenen?

Hoe kan hij laten zien dat er een manier is om het uit te houden,

ook nu Jezus niet meer in hun midden is,

ook als de wederkomst uitblijft?

Lukas ziet die vertwijfelde mensen uit zijn gemeente voor zich.

En op datzelfde moment verschijnen voor zijn geestesoog

die twee wandelaars op weg naar Emmaüs.

Want, denkt hij, dat zijn wij nu, dat is nu onze situatie:

we zijn onderweg.

En we zien het niet meer zitten.

Alles is kapot en het wordt alleen maar erger.

We hadden zo’n mooie droom maar die ligt aan diggelen.

Het rijk van God lijkt verder weg dan ooit.

Koud en van steen, nee, van ijs zijn onze harten.

Voor hoeveel mensen in deze wereld is dat de realiteit…

Maar dan ziet Lukas het voor zich.

Het kan immers niet zo zijn dat Jezus weg is, dat zijn rijk weg is.

Hij is daar waar we hem toelaten in onze harten,

hem aan het woord laten.

Hij is er als we de oude verhalen vertellen,

de geschriften openen, ze doorzien.

Hij is daar waar we samen het brood breken en delen.

Hij is in de samenkomsten rond woord en tafel.

Daar zet hij onze harten in vuur en vlam.

Zo lang we dat doen,

de Schriften openen en het brood breken en delen,

zo lang zal hij in ons midden verschijnen.

En Lukas, de schilder, vertelt, hij vertelt beeldend.

We zien het allemaal voor ons:

die ontgoochelde mannen op de weg,

de geheimzinnige vreemdeling die zich bij hen voegt,

hoe hij het oude verhaal vertelt, de geschriften uitlegt,

zijn rol daarin duidelijk maakt…

Die figuur van de vreemdeling, die kent Lukas uit de oude joodse  verhalen.

Een symboolfiguur, meestal degene die in bescherming moet worden genomen,

maar soms ook de mysterieuze gezant van God: de engel in mensengedaante – zoals de drie reizigers in het verhaal van Abraham.

Lukas laat die vreemdeling vertellen

hoe het allemaal niet anders kon gaan dan zoals het is gegaan,

en o, voor de twee mannen vallen de stukken op hun plaats.

Ze zien plotseling het grote perspectief, het licht.

Ze worden er helemaal warm van…

Ze gloeien van enthousiasme.

Hoe zal Lukas dat eens met een krachtig beeld duidelijk maken?

Natuurlijk denkt hij aan het Hooglied:

het vuur van de liefde!

En hij laat die twee vertellen over harten die branden,

over mensen in vuur en vlam,

hetzelfde beeld dat hij later in het Pinksterverhaal zal gebruiken.

De Schriften gaan voor  hen open, ja, omdat ze de liefde erin herkennen…

Tot zover Lukas’  hartverwarmende opsteker voor zijn medegelovigen,

zijn vurige pleidooi om samen te blijven komen rond woord en maaltijd.

Het is feitelijk een pleidooi voor liturgie.

Ik wil het graag ter harte nemen.

Ik geloof in de heilzaamheid van liturgie.

Ik geloof inderdaad dat daarin het rijk van God werkelijkheid kan worden.

Maar tegelijk wil ik het breder trekken,

breder dan schrift en tafel, hoe waardevol ook,

weidser, universeler,

over de muren van de kerk heen…

Ik wil dat dit verhaal zich uitstrekt

tot ver over de grenzen van de christelijke traditie.

Ik denk namelijk dat die ‘vreemdeling’ in het verhaal niet alleen Jezus is,

maar een symboolfiguur, die ieder mens kan zijn.

Hij staat voor het vreemde dat ons uit onszelf vandaan roept.

We ontmoeten hem in de ander die ons bestaan doorkruist.

De letterlijke vreemdeling in onze dorpen en steden, in Nederland.

Hoe ongelooflijk is mijn leven verrijkt door de ontmoeting met ‘de ander’,

de Vietnamezen in het dorp waar we woonden,

de nieuwe wereld van de theologie, andere godsdiensten,

de mensen op onze reizen voor wie ik zelf een vreemdeling was.

Al die mensen die een spoor van het goddelijke in zich dragen…

Maar ik wil het niet alleen breder maken: ook dieper.

Ik wil het verhaal verinnerlijken.

De vreemdeling woont namelijk ook in mijzelf.

Hij is een fundamenteel psychologisch gegeven,

een archetype dat ook in de literatuur voorkomt.

Uit de Rig Veda kennen we de parabel van de ziel als twee vogels.

De ene vogel eet en fladdert met zijn vleugels.

De andere zit alleen maar stil en kijkt toe – hij schouwt.

Hij is de vreemdeling, de goddelijke dimensie van binnen uit.

Psychologen zouden misschien spreken van het ‘boven-zelf’.

Jung heeft het over het ‘collectieve zelf’…

Hubert Lampo, geïnspireerd door Jung,

heeft in Joachim Stiller zo’n vreemdeling geschapen.

Een stille heilbrenger, die telkens ons pad kruist,

ons op het goede spoor zet,

die van binnen uit de liefde aanwakkert,

ons in vuur en vlam zet.

De vreemdeling die met ons meewandelt onderweg –

we dragen hem in ons, als geest van God in ons.

We zijn nooit alleen…

De menselijke geest heeft oneindige mogelijkheden.

Onze persoonlijke geest maakt deel uit van Gods geest,

althans, zo ervaar ik het.

Het is één duizelingwekkend raadsel, onze geest.

Wij dragen in ons een bron van troost: God zelf.

Wij dragen onze gestorven geliefden in ons als bronnen van troost.

En dan kan het zomaar gebeuren

dat onze koude, versteende harten in vuur en vlam komen te staan,

omdat er liefde aan ons verschijnt,

in oude geschriften, in een viering,

in een ontmoeting met een vreemdeling,

in een droom…

STILTE

 

Gebeden (met stilte en Onzevader)

Gij, vuur van de liefde,

Gij, hartverwarmend in ons,

troost van de liefde,

stille gloed onder de as

van ons bestaan…

Wij spreken uit wat ons op het hart ligt:

de stroom van vluchtelingen uit Afrika,

de vele slachtoffers…

de onmacht en de angst en de verwarring in Europa…

de bedreigde aarde, het kwetsbare groen en de weerloze dieren,

het ontregelde klimaat…

de gruweldaden in naam van een god…

de pijn van de wereld…

Onze eigen wereld ,

van levenslust en liefde en lente,

van eenzaamheid en gemis…

In een mengeling van vreugde en verdriet,

zeggen wij onze persoonlijke gebedsintenties in uw stilte…

 

We bidden samen het Onzevader…