Het witte licht in een zwarte schuur

 

Inleidende woorden bij de dienst.

Toen ik vorig jaar de titel meekreeg van de roman van Oek de Jong, Zwarte schuur, moest ik meteen denken aan de schuur uit mijn jeugd in ’t Perdies (de hoogste schuur van de Lovenpolder, heb ik me laten vertellen). Ik heb het boek gelezen maar vond het niet eens zo goed. Wel werd ik gegrepen door de thematiek, onder meer het in het boek beschreven bezoek aan de twee schilderijen van Grünewald in Colmar, Kruisiging en Opstanding. Zij worden dan ook tijdens de overdenking geprojecteerd. Het gaat over de kracht en de schoonheid van de binnenkant. Thema: Het witte licht in een zwarte schuur. Om in de sfeer te komen vertel ik eerst een oud sprookje. 

 

Niet alles wat voor ogen is klopt met de werkelijkheid.

Soms ziet de buitenkant er mooier uit dan de binnenkant… soms andersom.

Zoals in het sprookje van Hans Christian Andersen, over een straatarm meisje.

Ze was er door haar vader op uit gestuurd om zwavelstokjes te verkopen.

Het was bitter koud, het sneeuwde en ze liep op blote voeten.

Niemand kocht iets van haar.

Ze zag mensen feest vieren in gezellig verlichte, verwarmde huizen.

Toen kroop ze in een hoekje tussen twee huizen.

Ze streek een zwavelstokje af en zag ineens hoe ze in een warme kamer zat.

Maar toen het stokje uit ging was het beeld weer weg.

Zo streek ze telkens een zwavelstokje af en telkens droomde ze haar droom.

Maar elke keer verdween hij weer.

En intussen werd ze zo koud, zo koud, zo koud… en toen…

Ze streek weer een zwavelstokje af tegen de muur, het gaf licht

en in het schijnsel stond haar oma, heel duidelijk, heel stralend, heel lief.

Haar oma, de enige die goed voor haar was geweest – maar die nu dood was.

‘Oma!’ riep het meisje. ‘O, neem me mee!

Ik weet dat je weg bent, als het zwavelstokje uitgaat.

Weg, net als de warme kachel en het mooie licht – neem me mee!’

Haastig streek ze de rest van de zwavelstokjes uit het bosje af,

want ze wilde oma vasthouden.

De zwavelstokjes gaven zoveel licht dat het klaarlichte dag leek.

Oma had er nog nooit zo mooi en zo groot uitgezien.

Ze nam het kleine meisje op haar arm en ze vlogen, heel, heel hoog.

Er was geen kou, geen honger, geen angst – ze waren bij God.

Maar in het hoekje bij het huis zat in de koude wintermorgen

het kleine meisje, met een glimlach om haar mond –

dood, doodgevroren.
Het werd ochtend en de kleine dode zat daar met haar zwavelstokjes,

waarvan een bosje bijna was opgebrand.

Wat zal ze verschrikkelijk hebben geleden, zeiden de mensen die haar zagen.

Maar niemand wist wat voor moois ze had gezien.

 

 

Stilte overgaand in gebed

In de stilte zoeken wij u…

In de stilte ervaren we onszelf,

misschien onze onrust, onze angst, ons verdriet, ons gevoel van schuld,

misschien onze vreugde, onze dankbaarheid, ons verlangen,

in de stilte vindt u ons.

Kom dan over ons, in ons,

met de schoonheid van het licht,

met vrede, met ontferming.

Verzoen ons met ons leven, met onszelf

en met elkaar.

Vuur ons aan met uw Geest van liefde.

Amen

 

 

 

 

 

Lezingen

Psalm 73:26

Al bezwijkt mijn hart en vergaat mijn lichaam,

de rots van mijn hart, al wat ik heb,

is God voor eeuwig.

 

II Korintiërs 4:6-9, 16b (vertaling naar de Naardense bijbel)

6-9: Want de God die gezegd heeft: ‘Uit het duister zal licht schijnen’, is het ook die geschenen heeft in onze harten, tot verlichting met Gods glorie in Christus. Maar wij hebben deze schat in aardewerken vaten, zodat zal blijken dat die overgrote kracht uit God is en niet uit ons –

in alles verdrukt, maar niet in het nauw gebracht,

om raad verlegen maar niet radeloos,

vervolgd maar niet verlaten,

neergeworpen maar niet verloren. […]

16b: Ook al vergaat onze uiterlijke mens,

onze innerlijke mens wordt van dag tot dag vernieuwd. 

 

Niet-bijbelse lezingen – filosofie

Spinoza, Stelling V,23 uit de Ethica:

De menselijke geest kan niet geheel met het lichaam teniet gaan;

er blijft iets over dat eeuwig is.

 

Literatuur

Oek de Jong, Zwarte schuur

Inleidend: Tijdens een boottocht ontdekken de hoofdpersoon en zijn vriendin drie potvissen naast de boot en hij ziet zichzelf ‘weerspiegeld in de gladde en natte huid van de vis in de oceaan’:

Er was een oneindigheid in de dingen, plotseling.

 

 

Meditatie

Lieve mensen,

het meisje met de zwavelstokjes – dat dode meisje in de kou.

U mag er elk ander zwervend vluchtelingenkind van nu in zien.

Haal de beelden van de tv maar voor ogen.

De uitzichtloosheid in de kampen op Lesbos.

Dat op het Turkse strand aangespoelde Syrische jongetje in 2015.

De verdronken vader met zijn dochtertje in de Rio Grande vorig jaar.

Je kunt ook denken aan de beelden van een IC, mensen in doodsstrijd.

Het zijn beelden van een gruwelijk lelijke wereld.

Is dat het laatste? Is dat dan het laatste…?

Wat niet lelijk is, dat zijn Zeeuwse boerderijen met zwarte schuren.

Het kan niet Zeeuwser en niet vertrouwder.

Toen ik voor het eerst die titel Zwarte schuur meekreeg

van de nieuwste roman van Oek de Jong,

moest ik ogenblikkelijk denken aan de boerderij waar ik opgroeide,

die grote, geheimzinnige zwarte schuur.

Maar het had soms ook iets spookachtigs, als ik in de schemering thuiskwam,

dan waarden er vreemde gedaanten rond de schuur…

Ook in de roman heeft de schuur een onheilspellende betekenis:

Er is daar iets verschrikkelijks gebeurd.

Zoals er zoveel gebeurt in de wereld dat verschrikkelijk is.

Wat me vooral trof in de roman en wat ik met u wil delen

is het bezoek van de hoofdpersoon aan Colmar, de kathedraal,

met de beroemde Kruisiging en Opstanding

van de 15e/16e-eeuwse schilder Grünewald – u ziet het op de voorkant.

Het is de meest wrede, meest gruwelijke van alle kruisigingschilderijen.

Het uitgeteerde lichaam, de verwrongen armen, de lange, hakende vingers,

de vastgespijkerde voeten, de wanhopige, handenwringende Maria Magdalena,

en moeder Maria die ondersteund moet worden…

De Jong: ‘Er school een devotie, een vorm van aanbidding, in de aandacht en nauwgezetheid waarmee elk detail van de marteling was geschilderd.’

Waarom wil ik u dit laten zien?

Omdat het de werkelijkheid is, de lelijkheid en de gruwel van de wereld.

Grünewald schilderde dit Isenheimer Altar voor de zieken

die uit de stad waren gezet, zo vreselijk was hun ziekte: het Sint-Antoniusvuur,

en hij lijkt wel geïnspireerd door wat hij gezien had in het mortuarium.

Alsof hij zijn Christus heeft nageschilderd in de kleur van de dood.

Het beeld van een gruwelijk lelijke wereld.

Is dat het laatste? Is dat dan het laatste…?

Nee, ik denk niet dat dat het laatste is.

Begrijp me goed, ik wil u niet naar huis sturen met een fopspeen.

Niet met een illusie die alles een beetje draaglijk maakt.

Het is de ervaring die me de moed geeft om u een ander verhaal te vertellen.

Het dode meisje met de zwavelstokjes, de Gekruisigde van Grünewald,

zij zijn werkelijkheid, maar niet de enige en niet de laatste werkelijkheid.

Sprookjes zijn waar.

Sprookjes zijn vaak ook gruwelijk, ze maken de werkelijkheid niet mooier,

maar ze laten ook een andere werkelijkheid zien.

De werkelijkheid van de binnenkant.

Aan de buitenkant zien de mensen een doodgevroren meisje.

Maar ze weten niet hoe ze gestorven is.

Dat beschrijft Andersen in beelden van licht, warmte, oma, liefde, God.

Maar ook anderen vertellen erover, over die binnenkant:

Een vliegtuigcrash in de jungle van Vietnam, alle passagiers dood,

behalve één: schrijfster Annette Herfkens.

Wat een verschrikkelijk tafereel, het wrak met de doden,

en zij zwaar gewond, meer dood dan levend, in een ontoegankelijke jungle.

En daar, in die volstrekt kansloze situatie, geen kant uit kunnend, stervend,

wordt er iets in haar aangesproken, komt er een kracht in haar vrij,

die je God kunt noemen.

Van de uiterlijke wereld heeft ze niets meer te verwachten,

ze bevindt zich zogezegd op de bodem van de realiteit,

maar dwars door de helse pijnen van haar lijf,

treurend om haar dode geliefde in het wrak,

ervaart ze een heerlijk visioen van een en al liefde.

Ze wordt er naar toe gezogen zoals het meisje in het sprookje.

Ze schrijft: ‘Als ik mijn ogen sluit, zie ik gouden licht

en een gouden kern; een grote, gloeiende bal,

als een ondergaande zon in de middag: een grote mengelmoes van kleuren.

Ze hebben een gouden boventoon…’  

Ze overleeft het, maar die ervaring geeft haar de kracht

voor de vele moeilijkheden in haar latere leven.

Die kleuren die ze innerlijk zag, die kleuren met die gouden boventoon… 

kijkt u nu eens naar dat andere schilderij: Opstanding.

Die gouden bal, die mengelmoes van kleuren die Annette Herfkens zag, Grünewald moet ze ook hebben gezien.

Oek de Jong vraagt het zich af:

hoe kan Grünewald geschilderd hebben wat hij nooit heeft gezien?

Hij heeft het innerlijk gezien.

Achter, dwars door de wrede werkelijkheid heen

van dat ziekenoord buiten de stad, en van dat overvolle mortuarium,

heeft hij gezien dat dit niet de laatste werkelijkheid is.

En hij schildert zijn innerlijk visioen in schitterende, warme kleuren.

En kijk eens naar die lijkwade, dat is een soort feestkleed geworden,

of in de woorden van De Jong:

‘De lange lijkwade waarin Christus’ lichaam was gehuld, verblufte hem het meest. Deze meterslange lap stof, achter hem aan slepend vanuit de sarcofaag, maakte het beeld. […] Hij leefde van de eerste tot de laatste plooi.’

De lijkwade leefde – mooiere paradox is niet denkbaar!

Nou hoor ik u zeggen: Dat is mooi voor Grünewald en voor Annette Herfkens,

maar ik heb zoiets nog nooit meegemaakt.

Het is blijkbaar niet iedereen gegeven…

Het goede nieuws dat ik u nu durf te verkondigen is,

dat ieder mens dat licht, die kleuren, dat ieder mens God in zich draagt.

Je kunt zeggen: God heeft zichzelf in de mens ingeschapen.

In de taal van nu: het menselijk brein bevat een goddelijke troost.

In die zin is het niet vreemd om je voor te stellen

dat ook die verdronken vluchtelingenkinderen die troost hebben ervaren.

Als je soms leest hoe kinderen de dood ervaren

komt dat sprookje van Andersen niet uit de lucht vallen

en is het zoals Boudewijn de Groot zingt in het liedje Schemering:

Men zegt voor je de ogen sluit wordt alles opeens licht.

En heeft zelfs Jezus in zijn verschrikkelijke kruisdood niet het Paradijs ervaren?

De werkelijkheid van die goddelijke wereld,

het is mijn meest existentiële ervaring aan ziekbedden,

en mijn eigen ervaring nu ik zelf weer aan de beurt ben.

Het wordt je geschonken en je kunt het oefenen door je erop te richten.

Je wordt erdoor gevonden, vaak als je geen kant meer uit kunt,

maar je kunt er tegelijk naar zoeken in je eigen innerlijke wereld.

Het is onzichtbaar, ja, maar je kunt het leren zien.

Zoals ik heb leren zien hoe mooi het binnenviel door de kleine raampjes:

dat witte licht in de zwarte schuur…

Zoals de psalmdichter ervaart hoe in het vergaan van zijn lichaam

God de enige werkelijkheid blijft, als een rots.

Zoals Paulus getuigt en betoogt hoe hij het geheim van opstanding

in zich draagt als een schat in het aardewerken vat van zijn bestaan.

Die overrompelende opstanding van Grünewald als een innerlijk gebeuren,

dwars door het uiterlijke verval heen: ‘Ook al vergaat onze uiterlijke mens,

onze innerlijke mens wordt van dag tot dag vernieuwd.’

En als we het dan vanuit de mystiek niet willen horen,

dan bindt de filosofie het ons wel op het hart, bij monde van Spinoza:

‘De menselijke geest kan niet geheel met het lichaam teniet gaan;

er blijft iets over dat eeuwig is.’

Iets… het is juist dat minimalistische dat het overtuigend maakt.

Dat iets in een mens is God, oftewel: de Liefde.

Hij heeft daar heel diep en lang over nagedacht, het genie Spinoza…

Maar mocht ook de filosofie ons niet kunnen troosten,

dan toch misschien de literatuur.

Als naar het eind van het boek het gruwelijke drama in de zwarte schuur

toch tot verzoening komt en er weer liefde mogelijk is,

komen we een paar keer een zinnetje tegen waar je zo overheen zou lezen.

Over minimalistisch gesproken – maar dat zinnetje

behelst de psalmdichter, Paulus, Spinoza en Grünewald in een:

‘Er is een oneindigheid in de dingen.’

STILTE 

 

Gebeden (met stilte en Onzevader)

Gij eeuwig Licht,

als in den blinde tasten wij naar u,

vanuit ons donker verlangen wij naar u

en hebben u meer dan ooit nodig.

Kom in de schuilhoeken van ons bestaan,

van ons wezen, onze ziel, plekken waarvan niemand weet,

waar misschien verdriet heerst, angst voor de toekomst, pijn om gemis. 

Kom in de schuilhoeken van deze wereld

waar geleden wordt, hartstochtelijk gebeden wordt,

waar geen uitzicht lijkt, waar mensen bang zijn en agressief,

waar leegte en koude de harten verkillen.

Kom met uw licht van liefde

in de chaos en verwarring van de wereld,

in de gedachten en de geest van schreeuwende wereldleiders,

bij mensen op de vlucht, slachtoffers van rampen,

bij zieken en stervenden.

Kom met uw licht van liefde

in ons eigen leven, onszelf, onze geliefden,

in de stilte…

We bidden samen het Onzevader:

Onze Vader die in de hemelen zijt,

uw naam worde geheiligd,

uw Koninkrijk komen,

uw wil geschiede gelijk in de hemel alzo ook op de aarde.

Geef ons heden ons dagelijks brood.

En vergeef ons onze schulden gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren.

Leid ons niet in verzoeking maar verlos ons van de boze.

Want van U is het Koninkrijk, en de kracht, en de heerlijkheid,

tot in eeuwigheid, amen.