Tweeling april 2012

Johannes 20:24-29

Voor de kinderen: Beroemde tweelingen

Gesprekje: wie van jullie kent er een tweeling?

Kent iemand van jullie ook een tweeling uit een boek? …

Ik wel!

Kijk maar in Kuifje: Jansen en Jansens … of is dat eigenlijk geen tweeling?

In ieder geval lijken ze heel erg op elkaar.

Ze praten elkaar na en vullen elkaar aan.

En deze, in de Kameleon: Hielke en Sietze.

Ook zij lijken heel erg op elkaar.

 

Zo gaat dat met tweelingen:

Soms zijn ze bijna hetzelfde.

Maar soms ook helemaal niet!

 

Kijk bijvoorbeeld maar eens naar Saskia en Jeroen.

Die verschillen juist heel erg

Niet alleen omdat ze jongen en meisje zijn,

maar ook omdat ze een heel ander karakter hebben.

In de bijbel komt een tweeling voor die ook heel erg verschillen:

…. wie weet het?

Juist: Jacob en Esau.

 

En in de bijbel wordt verteld over één man die natuurlijk geen tweeling is,

maar die Tweeling genoemd wordt!

Dat is Thomas.

Weet je waarom Thomas Tweeling wordt genoemd?

 

Er woont een tweeling in hemzelf.

Maar die lijken juist niet op elkaar.

Twee heel verschillende mensen wonen in hem.

Vreemd hè?

Dat verhaal horen jullie op de kindernevendienst.

 

Meditatie

Lieve mensen,

Thomas, bijnaam Didymus: Tweeling.

Thomas de Tweeling, wat ben jij voor iemand

en waarom word jij zo genoemd?

Waarom staat dat er zo nadrukkelijk bij?

Thomas, genaamd Didymus?

Johannes schrijft dat niet voor niets.

Er is geen woord willekeurig of overbodig in zijn evangelie.

Het zegt blijkbaar iets over jou, Thomas, iets wezenlijks.

 

Het zegt over jou dat je uit tweeën bestaat.

Dat je een gespleten persoonlijkheid bent,

zoals de meesten van ons ook nog een andere kant hebben…

Nu kennen we jouw verhaal al wel een beetje

en we zijn dus geneigd om jou op te delen

in een gelovige en een ongelovige kant,

waarbij de laatste overheerst.

De ongelovige Thomas, zeggen we dan.

 

Maar jij vertegenwoordigt veeleer een bepaalde vorm van geloof,

namelijk geloof dat gaat voor zekerheid,

geloof dat gebaseerd wil zijn op feiten.

Die ene kant die jij in dit verhaal laat zien

is vooral de kant van het “geloven dat…”

Geloven dat iets waar is namelijk.

Het is geloof dat een aantal aannames voor waar houdt.

Het is geloof dat aantoonbaar moet kloppen,

zoals een natuurkundige formule aantoonbaar klopt.

Het is geloof dat zich afhankelijk maakt van bewijzen.

 

Want zeg nu zelf, Thomas de Tweeling,

wat is dat voor ordinaire bewijsvoering die jij van Jezus eist?

Jij wil bewijs zien dat het waar is,

dat het echt gebeurd is.

Wat?

Dat Jezus lijfelijk uit de dood is opgestaan.

Dat het datzelfde lichaam met die wonden is.

Dat hier sprake is van een mirakel.

Dat het onbestaanbare echt heeft plaatsgevonden.

De sporen van de spijkers in zijn handen wil je zien – dat is één,

je wil ze voelen met je vingers – dat is twee,

en met je handen wil je de wonden in zijn zijde vaststellen – dat is drie.

Jij wilt driemaal scheepsrecht, Thomas. 

Jij wilt het eenmaal, andermaal , verkocht van de koopman.

Check, dubbelcheck en zelfs driedubbelcheck!

Zoals een jaloerse echtgenoot de mails van zijn geliefde checkt,

haar mobieltje en vervolgens ook nog haar gangen laat nagaan,

check, dubbelcheck en driedubbelcheck,

niet beseffend dat daarmee de liefde al kapot is…    

Hij gelooft niet meer in zijn geliefde.

 

Het is een houding die geboren wordt uit angst

en die een mens dan ook in een negatieve spiraal brengt

van achterdocht, wantrouwen,  verkramping.

Het haalt de donkere, sombere kant in een mens naar boven.

Met die houding heb jij een zware wissel getrokken, Thomas,

op Jezus en zijn relatie met jou.

Moet hij, jouw trouwste vriend, nu gaan bewijzen wat hij heeft beloofd?

Namelijk dat hij altijd bij jullie zou zijn?

Dat hij de trooster zou zenden?

Dat hij met zijn liefde om jullie heen zou zijn?

Je hebt je vriendschap met Jezus in die sfeer gebracht,

de sfeer van de bewijsvoering –

en daarmee uit de sfeer van de liefde.

 

Johannes schreef dit verhaal over jou, Thomas,

aan het eind van de eerste eeuw,

in een tijd dat er geen ooggetuigen meer waren,

dat er niemand meer was die Jezus nog had gekend,

laat staan iemand die een verschijning na zijn dood had waargenomen.

En Johannes wil laten zien dat het daar ook niet om gaat.

Dat het niet gaat om “geloven dat”,

maar om “geloven in”.

“Geloven dat” is het aannemen van een feit

en daar ook krampachtig zekerheid over zoeken.

“Geloven in” is: overgave, je toevertrouwen aan…

Het heeft altijd met relatie te maken.

Het bijbelse geloven is per definitie:

geloven in.

 

Geloven in…

Geloven waarin?

In de kracht van Jezus juist als hij lichamelijk niet meer onder ons is.

In zijn geest ook als we zijn verrezen lichaam niet zien.

In zijn liefde ook al kunnen we de wonden van die liefde niet meer betasten.

In zijn levende aanwezigheid ook al kunnen we die niet bewijzen.

 

Johannes beschreef jou in je tweespalt, Tweeling,

je verscheurdheid tussen “geloven dat” en “geloven in”.

Je verscheurdheid tussen berekend geloof en overgave.

Je verlangt wel naar die overgave,

maar je wordt meegezogen in die zucht naar garantie.

 

En wat is het waard dat je op je knieën valt

als het bewijs al is geleverd?

Wat is je mooie geloofsbelijdenis dan nog waard?

Is die niet te vergelijken met de liefdesverklaring van de jaloerse echtgenoot

nadat hij alle sms-jes, mails en gangen van zijn geliefde heeft gecheckt?

Wat is dan zijn overgave waard?

Wat is zijn vertrouwen waard?

Wat is zijn liefde waard?

En wat zegt jouw “mijn Heer en mijn God” nu nog?

 

Johannes wil laten zien dat het niet om een bewijsbaar feit gaat

maar om een geestelijke werkelijkheid van vertrouwen,

van: je toevertrouwen aan…

Juist aan de gemeente van zijn tijd

nu die het van die geestelijke werkelijkheid moet hebben.

 

Altijd weer, de hele geschiedenis door,

trappen gelovigen in de valkuil van het “geloven dat”,

het verifieerbare geloof in feitelijkheden – dat geen geloof is!

Dat is waar mensen blijkbaar behoefte aan hebben,

een geloof waarbij je geen enkel risico loopt.

Het is de tweeling, de tweespalt,

die dwars door het geloof van alle tijden loopt.

Het is de schizofrenie van alle godsdienst

om Godvertrouwen tot een stelsel van feiten te maken,

hoop tot garantie,

liefde tot waterdicht systeem.

Johannes drukt die schizofrenie uit in een karikatuur:

de bijnaam en de figuur van Thomas.

 

Die hele poppenkast van bewijsvoering

breekt hij dan ook af in het laatste zinnetje:

Zalig zij die niet gezien hebben en toch geloven.

Geloven in

 

Dat weten we toch ook allemaal:

Liefde laat zich niet verenigen met check en dubbelcheck.

Liefde is alleen zalig

in vertrouwen.

 

Amen