God als gat – afscheid Delft: 4 oktober 2015

Opstapje naar het thema: Titus’ teleurstelling

Een vader en een zoon op een vakantiereis in  Jeruzalem – bij de Klaagmuur:

‘Papa, hoe oud is deze muur?’

‘Ouder dan tweeduizend jaar, mijn jongen. Hij was om de tempel heen gebouwd, die hier al eeuwen voor Christus stond. Maar die is totaal verwoest. Het enige wat is blijven staan is deze muur.’

‘O ja? Waarom is die tempel dan verwoest en door wie dan en wanneer dan?’

 ‘Je weet dat de Romeinen lange tijd heersten over de wereld. Maar in het jaar 70 kwam een grote groep joden in opstand. Ze vochten zich dood tegen de Romeinse bezetter…’

‘Maar ze hadden zeker geen schijn van kans?’

‘Nee, eerlijk gezegd niet. Ze hielden het wel heel lang vol, maar de Romeinse bevelhebber, Titus, die later keizer zou worden, wist Jeruzalem binnen te dringen. En weet je, hij wilde maar wat graag ook deze tempel veroveren…’

‘Waarom dan? Wat heeft zo’n belangrijke soldaat nou aan een godshuis?’

‘Ja, dat zou je verwachten: wat interesseert zo iemand een tempel?’

‘Nou?’

‘De tempel was een prachtig gebouw. Je zag de hoge, witte muren al vanuit de verte. Ze blonken in de zon! Iedereen die Jeruzalem bezocht was er van onder de indruk. En Titus dacht: ‘Dat is zo’n duur gebouw, de joden vinden hun godsdienst wel heel belangrijk. Dus er zullen wel kostbare rijkdommen liggen. Die kan de keizer goed gebruiken om al die oorlogen van te betalen…’’

‘En? Was dat ook zo, papa?’

‘Nee, dat was niet zo. Titus vond niets van waarde rondom de tempel, niet bij de ingang, niet in de voorste zalen. Toen dacht hij: ‘Dan zullen de echte schatten zeker in het achterste deel, het allerheiligste, het heilige der heiligen, verborgen liggen. Want daar geloven de joden immers dat hun God woont…’ Maar tot Titus’ verbazing en teleurstelling was juist die allerheiligste zaal… helemaal leeg!’

‘Leeg? Echt helemaal leeg? Waarom is dat, papa?’

‘Misschien omdat we niets van God weten. En omdat we God niet kunnen grijpen en niet kunnen be-grijpen… Hoe dan ook: Titus was zo woedend dat hij de tempel volledig heeft laten verwoesten. Behalve deze muur dus…’

 

Lezingen:

Genesis 21:14-19 (NBV)

 

Arthur Schopenhauer (19e-eeuws filosoof in ‘De wereld als wil en voorstelling’):

‘… door over te gaan in een toestand van zuivere contemplatie worden we tijdelijk ontheven van al het willen, dat wil zeggen van alle wensen en zorgen, en worden we als het ware verlost van onszelf.’

(contemplatie: concentratie op de ‘binnenkant’, verzonken zijn in het goddelijke)

 

Joost Zwagerman (in zijn essay ‘Alles wordt niets: het witste schilderij’ in Trouw van 29 augustus jl.):

‘Het witste wit is transparant en belichaamt misschien het helderst mogelijke licht. […] In het hart van het wit – en hier worden dan toch het geluk en de vreugde ontsloten waarnaar het witste wit reikt – bevindt zich de absolute stilte van het leven. Het is het gebenedijde Niets van het hier en nu. Eeuwige verlichting. Nirwana.’

 

 

Meditatie: God als gat

‘Papa, hoe weet je dat eigenlijk allemaal, van God en zo?’

Het was de vraag van een van onze zoons, toen dertien,

na een preek waarin ik God blijkbaar nogal stellig uit de doeken had gedaan.

Het was een van mijn belangrijkste leermomenten,

zoals ik die heel veel van onze kinderen heb meegekregen.

Ook ik was besmet met het virus van Titus:

niet weten dat we niet weten wie God is,

niet beseffen dat het allerheiligste leegte is.

Terwijl we daar in de bijbel vele sporen van vinden, van die leegte.

Zoals in het telkens terugkerende beeld van de woestijn.

De woestijn, waar alles ophoudt, doodse stilte, pure afwezigheid, niets…

De woestijn: de dood – zoals in het verhaal van de slavin Hagar met haar kind. 

Staat je netjes, vader Abraham, vader der gelovigen,

om deze kwetsbare vrouw de woestijn in te sturen.

Daar kan haar – en haar kind! – immers alleen de dood wachten.

Ze kan het niet aanzien dat het kind sterft en gaat verderop zitten huilen.

Dit is het einde, het einde van alle dromen, het einde van haar leven,

en van haar grootste liefde, haar kind.   

Maar dan, uit het volstrekte niets, is daar plotseling God.

Een stem, een bron, water, leven!

Let wel, het was er allang, dat water, Hagar had het alleen niet gezien.

Haar ogen moesten geopend worden.

God duikt hier op in het zwarte gat van de menselijke wanhoop,

als de altijd al aanwezige… die wij niet zien.

Als ik dit verhaal psychologisch duid zeg ik:

God staat voor de ongedachte kracht in de menselijke ziel,

de dubbele bodem, de energie onder onze eigen energie,

wat je in de sport misschien ‘de tweede adem’ zou noemen.

Het is het grote wonder van de menselijke geest,

die ongedachte, goddelijke, zelfoverstijgende dimensie.

En wat je hoort uit de eigen diepte van de ziel

Is daarom niet minder de stem van God,

van de andere kant komend.

Het is en-en…

Wat in dit verhaal gebeurt, waar Hagar toe gebracht wordt door het leven,

daar roept Schopenhauer toe op: 

die leegte, dat einde van alles, dat wat we allemaal niet willen,

zoek dat juist op.

Geef niet langer toe aan die eeuwige levensdrang, dat taaie zelfbehoud,

het felle willen en begeren – laat het los.

Hij noemt dat: het verzaken van de wil.

Word vrij van jezelf en de primaire emoties van het ego: je angsten, je driften…

Laat jezelf achter, ga in de woestijn, en je zult zien:

daar vind je de waterbronnen van de ware vrijheid en vreugde.

Dan komt die diepere laag, de goddelijke laag, aan het licht. 

Juist in het loslaten van jezelf vind je je diepste zelf.

De zuivere contemplatie – noemt Schopenhauer dat –

of het zuivere schouwen.

Daarin worden we ontheven van al ons rusteloze willen en wensen en zorgen,

worden we verlost van onszelf.

Is dat ‘zelf’, dat ego, zo slecht dan?

Daar gaat het niet om, maar je kunt er zo’n last van hebben.     

Het kan je zo opjagen en in de weg zitten.

Het is een diepe wijsheid van het boeddhisme

dat het verlangen van ons ik de bron is van alle ellende. 

Dat veel lijden voortkomt uit het feit dat we te graag willen.

Dat we onze zinnen zetten op van alles en nog wat

en dat koste wat kost moeten hebben

en dus vreselijk gefrustreerd raken als dat er niet van komt.

Word verlost van dat willende, stuwende zelf, zegt Schopenhauer,

en in de leegte die dan ontstaat komt het goddelijke aan het licht…

We hoorden de bijbel over de leegte en God, en een stem uit de filosofie.

Wat zegt de schilderkunst?

Malevitsj schilderde zijn ‘Zwarte vierkant’ (laten zien) en noemde dat:

het gelaat van God.

Dat zwarte vierkant is zijn woestijn.

De mens heeft een leegte in zich waar God precies in past.

De mens wordt geboren met een woestijn in z’n hart, een gat in z’n hart.

In deze fase van mijn leven, als bijna emeritus terugkijkend,

besef ik dat dit mijn drive is geweest om dominee te worden,

dat zwarte vierkant in mijn ziel, waar alleen God in past.

De middeleeuwse mysticus Meister Eckhart zegt daarvan:

Zodra een mens zich leeg maakt – die uitdrukking kennen we tegenwoordig:

je hoofd leegmaken – en zich concentreert op dat gat in z’n hart,

dan kan God niet anders meer dan daarin stromen.

Daar word je, voor de goede orde, een sterker en zuiverder mens van,

een mens bevrijd van zichzelf en dus open naar de wereld,

een mens gevuld met recht en liefde

en dus maatschappelijk en politiek bewust.

Mystiek is niet wereldvreemd maar juist aards en concreet.

Dan sta je in de wereld, gevuld met licht van binnen.

Wees je bewust van dat zwarte vierkant, zegt Malevitsj,

dan wordt het namelijk wit,

precies zoals hij later het ‘Witte kruis’ schilderde (laten zien),

dat hij de witte volmaaktheid noemde,

het pure licht van God…

… 

Dat zegt een stem uit de schilderkunst over de leegte en God.

En wat zegt de literatuur?

Het is niet moeilijk om van Malevitsj de stap te zetten naar Joost Zwagerman.

Want een van zijn laatste essays ging daarover.

Naar aanleiding van zijn nieuwe boek ‘De stilte van het licht’

filosofeerde hij over het zwart en het wit en de leegte… en God.

Hij zoekt God in – en ik citeer nu de prachtige zinnen die we hebben gelezen:  

‘het witste wit’ en

‘de absolute stilte van het leven.

Het gebenedijde Niets van het hier en nu.

Eeuwige verlichting. Nirwana.’…

Hij beschrijft hier de volstrekte ontlediging.

Het verdwijnen, het volledige uitwissen van jezelf,

waaronder alleen het gezegende Niets overblijft: Nirwana.

In de christelijke traditie zeggen we: het pure wit van God.

Hij beschrijft hier de ultieme verlossing van zichzelf.

Het valt te vermoeden dat hij daar zelf al te radicaal

de consequentie van heeft getrokken.

Ik weet het niet, ik voel schroom om er iets over te zeggen.

En zeker geen oordeel, en ook geen invulling, nee, in Godsnaam geen invulling,

daar hebben we te veel van gezien op tv.

Ik signaleer wel het verdriet bij de nabestaanden, zoals altijd.

En ik denk dat dit verdriet niet nodig was geweest, niet nodig is,

ook niet als je kiest voor de leegte, voor het loslaten van jezelf.

Juist niet – want er valt te leven vanuit de leegte,

juist in het opheffen van je ik wordt het leven rijker en voller.

Wie probeert te leven vanuit de waterbron in de woestijn,

de contemplatie van Schopenhauer, het zelfloze wit van Malevitsj,

die is verlost van het ‘moeten van jezelf’,

verlost van de angst en de rusteloosheid van het zelfbehoud.

Die wordt gedragen door de stilte van het licht,

zoals Joost Zwagerman die op het spoor was gekomen

en zoals ik die zelf als dominee altijd heb willen uitstralen,

al was het alleen al in het wit van mijn toga…

Joost Zwagerman, ik probeer hem te begrijpen,

zonder te weten wat hem dreef.

Eén ding weet ik wel:  

wie eenmaal iets van dat licht heeft geproefd

en iets van die stilte heeft gehoord,

nou, die vindt het moeilijk om in deze zware en zwarte wereld te leven.

Ik begrijp het verlangen om er niet meer te zijn.  

Tegelijk vraag ik mij af:  

is dat doodsverlangen niet eigenlijk gewoon Godsverlangen?…

Ik begrijp het, en toch zeg ik: het is genoeg, het is beter

als we innerlijk sterven, onszelf innerlijk verlossen van onszelf.

Daarin komt pure liefde vrij…

Overigens zegt mijn geloofsintuïtie dat juist mensen als hij,

die zo lijden aan het leven en aan zichzelf,

getroost worden in het licht. 

Dat zij worden opgenomen in de stilte van het licht.

‘Stilte’ en ‘licht’ – dat zijn de beide elementen

die ik u in de afgelopen jaren heb willen meegeven,

zoals ik u tenslotte deze woorden meegeef:

Het witste wit.

Eeuwige verlichting.

Nirwana.

Stilte…

STILTE…

 

 

Gebeden (met stilte en Onzevader)

Gij, lichter dan licht,

sneeuwwitte ruimte,

waarin wij opgenomen zijn

als een vonk in een vuur.

Schenk ons de rust

die past in dit besef…

Daal in ons als een zalig niets,

wees weldaad in onze ziel,

nirwana…

Wij spreken uit:

onze dank voor elkaar, als vrijzinnig Delft en ik als voorganger,

voor de zegen die wij in elkaar ondervonden,

voor alle warmte en hartelijkheid,

de goede jaren…

Wij spreken uit:

onze zorg om de wereld,

ons mededogen met al die op drift geraakte mensen,

ons vrezen voor de toekomst,

de liefde voor onze naasten,

in de stilte…

We bidden samen het Onzevader…