Elfentaal – over ‘Der Erlkönig’ van Goethe. Maart 2014

Goethe: Der Erlkönig – met Johannes 11:11-15

STILTE: Elke morgen staat het licht aan het raam. Steeds uitbundiger in deze tijd van het jaar. Het roept ons wakker. Het aait onze ziel. We verwonderen ons over het licht – in de stilte…

Zingen: Heel het duister is vol van luister…

 

 

Opstapje naar het thema: De elfenkoning

Dit is het verhaal van een beroemde Duitse dichter: meneer Goethe.

Hij leefde zo’n 200 jaar geleden.

Een gedicht, een soort sprookje, met een open einde.

Ik ga het niet uitleggen, alleen navertellen, zodat je het verhaal kent.

 

Wie rijdt daar zo laat door nacht en wind?

Dat is de vader met zijn kind…

Te paard snellen ze door het woud.

Het kind is ziek, heel erg ziek, de vader geeft zijn paard de sporen

om maar op tijd te zijn – op tijd waar?

Misschien een dokter in een afgelegen gebied, misschien een ziekenhuis.

Het kind vertelt, steeds maar, voortdurend.

Kijk dan, vader, kijk daar, een elfenkoning.

Dat is de koning van alle mooie dingen die we misschien niet zien

maar wel voelen, diep van binnen voelen.

Kijk dan, vader, een elfenkoning, daar!

Ach welnee, jongen, dat is een boomstam, dat zie je toch wel?

Nee, vader, kijk dan eens goed, ik zie hem naar me toe komen…

Ach nee, mijn kind, je verbeeldt je dingen omdat je zo ziek bent,

wat je ziet is een mistflard, een nevelsliert,

Maar vader, hoor je hem dan niet?

Hoor je niet zijn prachtige stem – en alle mooie dingen die hij mij belooft?

Hij lokt mij met bloemen en een mooi strand en lieve dochters.

Maar kind toch, wat je hoort is alleen maar de wind in de dorre bladeren.

Vader, vader, alsjeblieft! Hij dreigt me mee te nemen naar zijn duister rijk…

Welnee, m’n jongetje, wees maar niet bang, ik ben toch bij je.

 

Wie rijdt er zo laat door nacht en wind?

Dat is de vader met zijn kind…

Dan komen ze aan op de plaats van bestemming.

Het kind is in zijn armen in slaap gevallen – denkt de vader.

Het kind is dood, denkt hij.

Maar het is meegenomen door de elfenkoning.

 

 

Der Erlkönig

Wer reitet so spät durch Nacht und Wind?              Wie rijdt daar zo laat door nacht en wind?  

Das ist der Vater mit seinem Kind;                             Het is de vader, hij draagt zijn kind.

Er hat den Knaben wohl in dem Arm,                        Hij houdt de jongen vast in zijn arm.

Er fasst ihn sicher, er hält ihn warm.                          Hij draagt hem veilig, hij houdt hem warm.

 

Mein Sohn, was birgst du so bang dein Gesicht?     Mijn zoon, verberg je nu bang je gezicht?

Siehst, Vater, du den Erlkönig nicht?                          Zie je ’t niet, vader? Daar in dat licht?

Den Erlenkönig mit Kron und Schweif?                      De elfenkoning met kroon en sleep! 

Mein Sohn, es ist ein Nebelstreif.                                Mijn zoon, dat is een nevelstreep. 

 

‘Du liebes Kind, komm, geh mit mir!                          ‘Och kom, lief kind, kom met mij mee.

Gar schöne Spiele spiel ich mit dir;                              Dan gaan wij samen spelen aan zee.

Manch’ bunte Blumen sind an dem Strand,               Op ’t strand staan bloemen bij de vleet.

Meine Mutter hat manch gülden Gewand.’              Mijn moeder heeft een gouden kleed.’

 

Mein Vater, mein Vater, und hörest du nicht,           O vader, o vader, en hoor je dan niet

Was Erlenköning mir leise verspricht?                        Wat de elfenkoning mij zachtjes gebiedt?

Sei ruhig, bleibe ruhig, mein Kind;                               Wees rustig, blijf rustig, mijn kind:

In dürren Blättern säuselt der Wind.                           In dorre bladeren ritselt de wind.

 

‘Willst, feiner Knabe, du mit mir gehn?                      Kom, lieve jongen, ga met mij mee,

Meine Töchter sollen dich warten schön.                  Mijn dochters wachten op jou aan zee.

Meine Töchter führen den nächtslichen Reihn         Zij willen dansen met jou, kleine knaap,

Und wiegen und tanzen und singen dich ein.’          Zij zingen en wiegen jou in slaap.

 

Mein Vater, mein Vater, und siehst du nicht dort    Maar vader, o vader, zie je dan niet

Erlkönigs Töchter am düstern Ort?                             Die elfenprinsessen bij ’t donkere riet? 

Mein Sohn, mein Sohn, ich seh’ es genau:                 Mijn zoon, mijn zoon, ik zie het beslist:

Es scheinen die alten Weiden so grau.                       Daar staan wat wilgen grauw in de mist.

 

‘Ich liebe dich, mich reizt deine schöne Gestalt;       Ik houd van je, van jou en je mooie figuur,

Und bist du nicht willig, so brauch ich Gewalt.’        Maar als je niet meewilt, kom ik met vuur.

Mein Vater, mein Vater, jetzt fasst er mich an!        O vader, mijn vader, nu pakt hij mij aan!

Erlkönig hat mir ein Leids getan!                                 De elfenkoning heeft mij kwaad gedaan!

 

Dem Vater grauset’s; er reitet geschwind,                De vader huivert, hij rijdt als verblind.

Er hält in Armen das ächzende Kind.                          Hij houdt in zijn armen het kreunende kind.

Erreicht den Hof mit Mühe und Not;                          Komt aan bij het huis in grote nood,     

In seinen Armen das Kind war tot.                              Maar in zijn armen… het kind was dood.

 

Meditatie: De (on)macht van de taal.

 

Lieve mensen,

wer reitet so spät durch Nacht und Wind?

Das ist der Vater mit seinem Kind…

Met deze regels zit je meteen in een geheimzinnige sfeer,

zit je zelf te paard in een donker bos met een kind in je armen.

Ergens dreigt al een drama, ook al is er nog niets prijsgegeven.   

Dat is de macht van de taal.

Taal roept een wereld op, schept een nieuwe werkelijkheid.

Woorden roepen beelden op, beelden creëren een gevoel.

In dit geval onheilspellend.

Het eindigt dan ook diep tragisch.

Dat wil je niet, zo’n einde.

Ja, het viel te verwachten, alles wees erop, maar je wilt er niet aan.

Alsjeblieft, meneer Goethe, laat het anders aflopen.

Maar onverbiddelijk is die slotzin:  

In seinen Armen das Kind war tot…

Het drukt helaas een maar al werkelijk gevoel uit.

Dit is het ergste wat een mens kan overkomen.

Dit is in de wereld, van toen en van nu, een schrijnende realiteit.

Al die aanslagen, oorlogen, catastrofen, waar kinderen het slachtoffer van zijn.

Al die ouders, overal ter wereld, met in hun armen hun dode kind.

Een moment van mededogen is op zijn plaats,

een moment van diep gevoelde solidariteit,

met alle ouders die een kind verloren…

Toch is wat Goethe hier schildert

meer dan alleen een tragisch verlies aan de dood.

Sterker nog, het gedicht laat in de eerste plaats een ander verlies zien.

Je kunt je kind namelijk ook op een heel andere wijze kwijtraken.

Dat is het verlies in de communicatie, het verlies in de taal.

En als we het zo-even hadden over de macht van de taal,

dan komen we hier toe aan de onmacht van de taal.

De vader is het kind al van meet af aan kwijt,

en niet aan de ziekte of de dood.

Ze verkeren allang niet meer in dezelfde werkelijkheid.

Een oud en taai misverstand drijft hen uit elkaar.

Een ware Babylonische spraakverwarring,

die ook in onze tijd op alle mogelijk terreinen mensen van elkaar vervreemdt.

Luister maar hoe vader en kind langs elkaar heen spreken:

 

‘Vader, ik zie het licht van de elfenkoning.’

‘Ach welnee, jongen, dat is een nevelsliert.’

‘Vader, ik hoor de elfenkoning en hij lokt me met mooie beloftes.’

‘Toe jongen, het is de wind in de bladeren.’

‘Ja maar vader, ik zie zijn dochters die met me willen spelen.’

‘Hoe kom je daar nou bij, kind, het zijn bomen in de mist.’

‘Ach vader, de elfenkoning wil me meenemen.’

‘Wees niet bang, m’n jongen, je ziet dingen die er niet zijn.’…

Ik denk dat we geneigd zijn dat met de vader te zeggen:

Het kind ziet dingen die er niet zijn.

En toch, juist hier en nu, in de taal van geloof en bijbel,

zeg ik het andersom: De vader ziet dingen niet die er wel zijn.

Het kind ziet de werkelijkheid van zijn geest,

zijn binnenkantwereld, dat wat hij ten diepste ervaart.

We weten niet wat een stervende ervaart.

Het onttrekt zich aan onze waarneming.

Dat geheim kunnen we beter intact laten.

Het stervende kind kan er alleen over vertellen

in beelden uit de sprookjeswereld.

De vader wil of kan daar niet in mee, ziet het niet,

staart zich blind op zijn eigen, veel schraler werkelijkheid.  

Het is een gereduceerde werkelijkheid,

die alleen wordt uitgedrukt in krantentaal of de taal van Wikipedia.

De vader is de reductionist, de breinbaas die zegt:

In onze prefrontale cortex zit een kwab die ons beloont met een prettig gevoel

als we een beetje aardig zijn voor de anderen in de groep…  

Terwijl het kind de taal spreekt van de verwondering en de verbeelding,

de taal uit het oude poëzieversje:

Elk mens dat wordt geboren, krijgt van zijn goede fee

het helder brandend lampje van zijn geweten mee…

De vader heeft zijn kind al verloren in de taal

nog voor het dood in zijn armen ligt.

Of liever, het ligt al van het begin af aan dood in zijn armen.

Het gedicht gaat over de vervreemding van mensen in de taal,

de onmacht van de taal, het misverstand van de taal.

Hoe vaak, hoe ongelooflijk vaak, komt het voor

dat mensen elkaar verliezen in het langs elkaar heen praten,

in de totaal verschillende betekenissen van dezelfde woorden…

Zeker op het gebied van geloof botsen we telkens op dat misverstand.

De evangelieschrijver Johannes is zich daarvan bewust

en daarom lardeert hij zijn verhaal met grapjes, taalspelletjes, dubbele bodems,

terwijl zijn hele evangelie in zichzelf al één grote dubbele bodem is.

Het is literatuur, het is een literaire werkelijkheid, die iets wil laten zien,

namelijk het ontzagwekkende universum van de menselijke geest.

Elk woord verwijst naar die binnenkantwerkelijkheid van het kind

en is daarom metaforisch –  de taal van elfenkoningen.

Maar binnen dat taalspel bouwt Johannes bewust,

en op subtiele wijze, misverstanden in,

in ons vakjargon bekend als het ‘johanneïsch misverstand’.

Een paar voorbeelden waarin Johannes

zijn personages de boel bewust verkeerd laat begrijpen:

Als Jezus aan de schriftgeleerde Nicodemus uitlegt

dat mensen opnieuw geboren moeten worden,

schiet Nicodemus in de feitentaal van de biologie en zegt hij:

Maar hoe kan dat nou, rabbi,

je kunt toch niet twee keer in de moederschoot gaan zitten?

Tegen de Samaritaanse vrouw bij de put zegt Jezus:

Ik heb levend water voor je dat voor altijd je dorst lest.

Zij reageert met de quasinuchterheid van een no nonsense-type:

Nou, laat me dat wonderwater dan maar eens zien,

hoef ik niet elke dag met die kruik op m’n hoofd te sjouwen.

Johannes laat het hen bewust verkeerd begrijpen

om de symbooltaal, de elfentaal, van Jezus scherp uit te laten komen.

Het gaat hier niet om de platte alledaagsheid,

maar om de geestelijke werkelijkheid die we God noemen…

En zo ook hier in dit verhaal.

Kijk maar wat Johannes de leerlingen in de mond legt

als ze het bericht over Lazarus’ ziekte vernemen.    

Lazarus is ingeslapen, zegt Jezus, ik ga hem uit de slaap wekken.

De leerlingen reageren als amateurdokters:

Laat hem dan toch lekker slapen, dan zal hij beter worden.

Ook zij schieten in de feitentaal.

Het lijkt wel of ze de elfentaal van Jezus ontwijken,

ervoor wegduiken, zodat het hen niet raken kan.

Jezus kan vervolgens niet anders dan ook in hun eendimensionale taal stappen

en zeggen: ik bedoel dat hij gestorven is.

Dit misverstand speelt zich af binnen het verhaal.

Het grappige is dat Johannes’ verhaal op zichzelf meerdimensionale taal is,

met meerdere lagen, symbooltaal, elfentaal.

Het maakt het ook ingewikkeld en duizelingwekkend.

De feitentaal en de elfentaal lopen verwarrend door elkaar heen,

net als in het gedicht van Goethe.

Johannes speelt inderdaad net zo’n spelletje met ons.

Als hij het over de dood heeft bedoelt hij meer dan alleen de biologische dood.

Het is hem juist om die innerlijke, geestelijke dood begonnen.

Lazarus wordt geroepen uit zijn niet-leven, zijn dode leven, zijn vegeteren!

Ik zou, maar dat is dus duidelijk mijn interpretatie, zeggen:

Lazarus wordt door Jezus tot liefde gewekt.

In seinen Armen das Kind war nicht tot…

Dat is immers Jezus’ missie op aarde volgens dit evangelie van de liefde,

niet geheel toevallig ook het meest mystieke evangelie.

Uitgerekend Johannes schildert Jezus als de mysticus van de liefde,

liefde die mensen wakker maakt uit een versteend bestaan.

En hij kan dat alleen in elfentaal, joodse elfentaal, vooruit.

Elke andere taal is niet toereikend voor dit geheim:

Dat liefde sterker is dan de dood.

Een geestelijke ervaring die veel te groot is voor de taal van de krant…

 

Goethe… Johannes… En nu wij:

Hoe vaak verliezen wij elkaar in de taal?

Ongelooflijk, wat een Babylonische spraakverwarring juist op geloofsgebied!

Ik denk dat wij – wij als mensen die gericht zijn op de binnenkantwereld,

op, zeg maar, de dingen van God –

ik denk echt dat wij voor eens en voor al tot een afspraak moeten komen.  

Deze afspraak: Wij gebruiken elfentaal!

Want alleen die taal is bij machte

iets uit te drukken van de geestelijke werkelijkheid in onze hoofden.

En alles wat daarover ooit is gezegd lezen we als elfentaal.

Hebben we het over de grote woorden in de religieuze tradities?

Dan zeggen we: Nee, natuurlijk geloof ik niet dat dit echt zo is.

Het mysterie van de geest leent zich niet voor het journaal.

Die grote christelijke dogma’s:

kruis en opstanding, Vader, Zoon en Geest, verzoening,

maar ook uit de andere religies: reïncarnatie, djihad, nirwana, brahma:

het is alles elfentaal.

Overal waar we deze woorden gebruiken als feitelijke waarheden

liggen de misverstanden op de loer… en kan het zelfs verschrikkelijk misgaan,

zoals we bijvoorbeeld zien gebeuren bij de metafoor ‘djihad’.

Als we de afspraak van de elfentaal hanteren

hoeven we onszelf en elkaar niet te verliezen

in zinloze discussies langs elkaar heen

over ‘wat we nog wel of niet meer geloven’.  

Want in ons spraakgebruik is ‘geloven’ helaas geworden tot:

Iets aannemen voor waarheid.

In elfentaal is alles spel, sprookje, vrije geest.

Dan kunnen we ook vrijelijk het slot van het gedicht veranderen:

In seinen Armen lebte und liebte das Kind…

STILTE

 

Gebeden (met stiltes en Onzevader)

Gij, verborgene,

verscholen in onze ziel,

verhuld in de taal van de verbeelding,

onmachtig zijn onze woorden om ons verlangen uit te drukken,

verlangen naar U…

Wij zeggen U angsten en onze pijn,

we bidden onze persoonlijke gebedsintenties

voor de wereld en voor onszelf,

wij laten ze achter in uw stilte…

Onze geliefden, onze vragen en zorgen,

we lieten ze achter in uw stilte,

en iets zal in beweging komen…

Geest van liefde, beweeg ons naar U toe,

als wij bidden het gebed dat Jezus ons heeft geleerd:

Onze Vader…