Goddelijk mensje of de God van Dawkins. Jan. 2013

Bij Psalm 8 en Mattheüs 5:1-9 en 48

Thema: Goddelijk mensje – oftewel de God van Dawkins?

Voor de kinderen: Animal crackers…

Kijk je ook wel eens animal crackers?

Dieren die aan mensen doen denken.

Zodat je denkt: het zijn net mensen…

Boeken laten zien waarin dieren mensenrollen spelen:

Donald Duck, Bommel, fabels, verhalen van Toon Tellegen…

 

Op welk dier vind jij jezelf lijken?

Welk dier zou jij willen zijn?

Wat is nou het belangrijkste verschil tussen dieren en mensen?

 

We lijken heel erg op elkaar…

Misschien is het belangrijkste verschil

dat ik aan een kalkoen niet kan vragen

welk mens hij zou willen zijn…

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Meditatie:

Lieve mensen,

wat is eigenlijk het verschil tussen mens en dier?

In deze tijd zitten we midden in de discussies over de vrije wil:

Volgen mensen niet ook gewoon hun instincten?

Hun hersenimpulsen?

Staan mensen wel boven de dieren zoals altijd werd aangenomen?

Is de mens wel zo “bijna goddelijk” als de psalm het verwoordt?

Psalm 8 levert sowieso een bedenkelijk, mensgerichte voorstelling:

Gij laat hem heersen over de maaksels van uw handen,

alles hebt Gij gezet onder zijn voeten…

Daar hebben we eigenlijk wel een beetje tabak van in onze tijd.

De heerszucht van de mens,

daar zien we overal de verschrikkelijke gevolgen van.

Dat had wel wat minder gekund…

Bovendien, de psalmdichter gaat uit van een ander wereldbeeld dan wij,

met de mens als kroon van de schepping, door God zo aangesteld.

Wij, mensen van de 21e eeuw, gaan uit van de  evolutie –

en die laat een ander verhaal zien.

Bijvoorbeeld het verhaal van Richard Dawkins:

De mens als toevalstreffer, voortgekomen uit een proces,

en daar is de mens maar een piepklein deeltje van. 

Waar in het bijbelse gedachtegoed de mens in het centrum staat

als doel van de schepping,

daar gaat het bij Dawkins om het geheel van het universum

met de mens als toevallig bijproduct.

Er is geen god aan te pas gekomen

en overal waar we “god” invullen is dat een misvatting –

aldus Dawkins en velen met hem. 

Wat zegt dat over de mens?

Dat hij in ieder geval niets meer is dan een dier,

en dat hij zich niet kan beroepen op zoiets als een goddelijke afkomst…

Ik wil er wel zo ver mogelijk in mee gaan,

eenvoudig ook omdat ik het niet kan overzien

en veel op gezag moet aannemen.

Voor het overgrote deel onderscheidt de mens zich niet van het dier.

Het is heilzaam om dat te beseffen,

want daarin wordt afgerekend met de arrogantie van de mens,

de arrogantie namelijk dat het om de mens begonnen zou zijn:

de mens als einddoel van een door God gewild en geleid proces.

Nee, de mens als product van een goddelijk plan,

zo zit het denk ik niet in elkaar.

Hoe het dan wel zit weten we niet – laat dat ook duidelijk zijn.

De mens lijkt een vreemde, ongedachte toegift van de evolutie,

ja, een wonder, een mysterie, in zekere zin zelfs een genadegave.

We weten niet en verwonderd kijken we om ons heen

en vragen ons af hoe we in Godsnaam hier verzeild zijn geraakt

ergens in een uithoek van een peilloos universum.

Wij zijn de mier op het beeldscherm van een laptop.

Geen idee hebben we wat zich onder onze pootjes afspeelt,

laat staan wat er verder om ons heen gebeurt.

Maar dat is nu ook precies wat mij blijft raken in psalm 8.

Dezelfde oer-verbazing, ja, verbijstering.

Met de dichter kijken we naar het heelal, de maan en de sterren,

en we verwonderen ons over onszelf, mensjes,

onze kleinheid in het universum, wij,

wezentjes op twee benen, krioelend op een planeet,

allemaal afzonderlijk een klein universum op zich: denkende rietjes…

Wat dan een mensje? – vertaalt Oussoren.

Wij, 21eeeuwse, rationele mensen, ja, ook wetenschappers,

herkennen ons nog steeds in de verwondering van een dichter

van meer dan 2000 jaar geleden. 

 

Vanzelfsprekend, want de taal van de dichter is tijdloos,

zoals ook de verwondering over het mysterie tijdloos is.

En deze taal geeft ook helemaal geen uitdrukking

aan zoiets als een wereldbeeld – dat is een term uit onze tijd.

Het is verrukte, lofprijzende taal.

De dichter is lyrisch over de peilloze sterrenhemel,

maar nog veel meer verwondert hij zich over dat ene,

namelijk dat de mens tot heel veel in staat is.

Dat iets hem tot grote hoogte lijkt te roepen.

Dat hij boven zichzelf uit kan stijgen.

Dat er groei mogelijk is, groei naar …

nou ja, naar godenhoogte, zeggen we dan,

omdat we geen andere woorden meer hebben – dan God.

Omdat we alleen nog kunnen stamelen: Gij…

 

Dat bewustzijn van de mens voor het mysterie, het heilige,

daarmee ontspringt hij dan toch misschien de status van het dier.

In de taal van onze tijd zou je zeggen:

De mens is een dier, zeker, maar hij kan mens worden.

De mens heeft misschien van nature geen vrije wil, nee,

gedetermineerd door primitieve hersenkwabben zijn wij,

net zo goed als dieren.

Maar dat we ons dat bewust zijn,

dat we naar onszelf kunnen kijken en kunnen signaleren

dat we geen vrije wil hebben,

dat is dan toch op z’n minst de eerste stap op weg naar een vrije wil.

Juist in de bewustwording dat zijn wil niet vrij is

kan de mens een vrije wil ontwikkelen.

De mens is niet goddelijk, maar kan goddelijk worden.

Het wereldbeeld van de psalmist is achterhaald,

maar tegelijk kan het waarheid worden.

De psalm zegt niet iets over het verleden van de mens,

net zomin als de scheppingsverhalen dat doen,

maar over zijn toekomst.

De aarde en de dieren zijn de mens toevertrouwd,

niet vanuit het verleden, maar als een besef dat nog moet groeien.

Het gaat niet om een hoge afkomst van de mens

maar om een hoge toekomst,

Toch een roeping…?

In ieder geval is er iets dat hem lokt,

lokt om uit zichzelf te treden,

en zichzelf te verliezen in wat we alleen maar God kunnen noemen.

God is misschien niet de oorzaak van de mens,

dat wil ik Dawkins wel toegeven,

maar God kan wel de bestemming van de mens worden:

de mens die zijn naaste en de aarde en de dieren een God is.   

Misschien zijn wij wel deelgenoot van de evolutie van God zelf,

God in strijd met zichzelf, ons meenemend in dat proces

waarin God bezig is God te worden.

Voor de liefhebbers: de procestheologie…

Een oude wijsheid luidt:

Je moet een doel hebben dat groot genoeg is

om niet uit het oog te verliezen.

Het ontbreken van zo’n doel bij de mensen – dat lijkt me de armoede ten top. 

Ook de schrijfster Désanne van Brederode ziet dat

als oorzaak van de vergroving en de verplatting van de maatschappij.

De mensen, zegt zij, hebben een hoge focus nodig

om niet weg te zinken in zelfgenoegzaamheid, afstomping

of in het moeras van de wanhoop.

In die zin hebben de mensen God nodig,

als een lokkend perspectief voorbij de einder. 

Met onze camera zwenkend naar dat vergezicht

verschijnen automatisch de zaligsprekingen in beeld.

Ze zijn immers, menselijk gesproken, bijna onmogelijk.

Bijna goddelijk… 

Dat “zalig” is dan ook niet zomaar “gelukkig”,

maar zoals de oude vertaling zegt: welgelukzalig, ja, godzalig.

Godzalig allen die in deze wereld aan het kortste eind trekken…

Dat nu zijn de zaligsprekingen: verleidelijke vergezichten, visioenen.

Door je blik daarop te richten, door je daar naar uit te strekken,  

ga je groeien, groeien naar:

de zuiverste gerechtigheid,

de puurste schoonheid,

de hoogste liefde,

de opperste zaligheid – naar:

bijna God zijn…

Sterker nog, wees volmaakt , wees volmaakt als God – zegt Jezus.

Dat is het allerhoogste.

Misschien kijk je wel eens in de spiegel en denk je: mwa…

Misschien twijfel je wel eens aan jezelf,

denk je soms negatief over jezelf,

bedenk dan:

dit heeft het mensendier dus in zich,

dit behoort ook tot mijn mogelijkheden:

God worden…

 

Amen

 

Stilte…

 

Mens (gedichtfragment Leo Vroman)

 

Mens is een zachte machine,

een buigbaar zuiltje met gaatjes,

propvol tengere draadjes

en slangetjes die dienen

voor niets dan tederheid

en om warmer te zijn dan lucht…

God behoede de mens

en geve hem een zoen…