Hartig dagboek (III) juli 2015

15 juli 2015

 

Gisteravond zag ik op tv een man die al jaren alleen woont en niemand ontvangt. Hij noemde zichzelf monnik en vertelde dat zijn stille leven gevuld is met Gods aanwezigheid. Ik moest ook denken aan poppenspeler Jozef van den Berg die na een glanzende carrière zijn gezin achterliet en koos voor een kluizenaarsbestaan. Ik moest denken aan de kartuizers en hun leven in volkomen stilte en ontlediging.

Dat was even zo’n moment. Altijd als ik zoiets zie bloeit mijn hart open. Er gaat een enorme troost van uit en ik word weer gevuld met dat verlangen. Ook al zou ik zelf Eliane nooit in de steek laten! Veeleer samen met haar zo’n leven opbouwen. Feitelijk doen we dat al.

Zij is zelf zo’n oase van stilte.

Waarin God ademt.        

 

 Dat is mijn verlangen en daarin moet ik deze maanden worden ge-reset:

zelf lege ruimte geworden mijn leven vol te laten lopen met God.

Immens is dat verlangen.

 

*

 

Dat mijn hart daar zo naar haakt! Dit zijn de dingen die ik opzoek, die ik wil horen, waar ik mij aan wil laven. Het doet me denken aan een stervende man die ik, als consulent van een naburige gemeente, bezocht in het ziekenhuis. Wij kenden elkaar niet maar het maakte niets uit. Hij was juist blij met mijn komst om wat ik vertegenwoordigde, niet om wie ik was.

Bijna gretig zei hij: ‘Dominee, wilt u alstublieft iets lezen over God of zo? Want als je zo ziek bent als ik, dan hoor je die dingen zo graag.’

 

Heel sterk had ik die herkenning ook toen ik het eerste boek las van Miek Pot, over haar twaalf jaar bij de kartuizers. Herkenning van precies dat vreemde, onbenoembare verlangen dat haar de stilte in dreef. Heel summier beschrijft ze het onbehagen dat ze voelt over haar vrolijke studentenbestaan en het vooruitzicht van het voorspelbare leven in de maatschappij. Vanuit die onvrede ging ze op zoek ‘naar het hart van haar ziel’ (kan het meer innerlijk?) en vond het in de stilte, uiteindelijk zelfs de extreme stilte van een kartuizerklooster.

Ik herkende het jaren geleden al maar nu komt het nog  sterker terug, dat verlangen naar die volstrekte ontlediging. In de stilte kom ik oog in oog te staan met mijn onrust en angsten, kan ik ze laten spelen en zich ontladen –  en ik kan leren wat ze mij te zeggen hebben. In de stilte leer ik ook hoe ik mij tot anderen kan verhouden in het communiceren, zodanig dat ik mij niet helemaal leeg laat zuigen zoals ik van nature gewend ben.

 

In de stilte kan ik mijzelf loslaten.  

Loslaten in het niet meer zijn – alleen nog God zijn.

 

 

 

16 juli 2015

 

Bij Miek Pot gelezen hoe zij in het klooster heeft geleerd om te gaan met haar emoties, waaronder ook de angst en de depressie. Zij neemt er innerlijk afstand van door ze te benoemen en te beschrijven. Daardoor val je er niet mee samen. Disidentificatie en dissociatie noemt zij dat.

Feitelijk is dat precies wat ik ook doe. Een enorme leerschool voor mij omdat ik van nature geneigd ben mij mee te laten slepen door mijn emoties en mij ermee te vereenzelvigen.

 

Het is heel opmerkelijk. Gistermiddag en avond was ik rustig en toch komen in de nacht de golven van onrust opzetten. En vanmorgen alleen maar sterker en dwingender. De angst zit er gewoon nog te diep in.

 

In de stilte zoek ik jou en kijk je aan. Ik wil niet tegen je vechten, mijn stresskwab. Ik begrijp dat je je laat voelen. Ik hoor je tekeergaan en je recht opeisen. Je komt en gaat als huilbuien. Als eb en vloed. Het is niet tegen te houden. Raas maar uit. Ik weet hoe het komt en dat je het nodig hebt. Schreeuw het maar uit in mijn binnenste. Er komt een moment dat ik je los mag laten. 

En dank je wel. Want je dwingt mij om mijn focus te zoeken. In mijn goddelijke kern. 

 

 

17 juli 2015

Ik heb het mediteren de laatste jaren verwaarloosd. Daar ben ik achtergekomen tijdens het lezen over de stilte in de boeken van Miek Pot. Ik schreef er wel over en ging er ook wel van uit maar ik oefende het maar weinig. Ik heb het nu meer dan ooit nodig.

Vanmorgen ontdekte ik iets. Ik ging weer zitten zoals het hoort en focuste op het ‘mijzelf loslaten’. Als een gestorven zijn – zo omschrijf ik het in mijn laatste boek. En toen dacht ik: dat is precies waarop ik mij moet focussen, op het gestorven zijn, want daar zit de angel. Mijn hele stressstoornis komt immers voort uit de angst daarvoor. 

Ik mediteerde heel diep en kwam tot een diepe rust. En toen gebeurde er iets wat volgens mij veelzeggend is: in de ontspanning begon mijn lichaam vanuit het niets te rillen en te beven, alsof ik het koud had. Het kon maar niet stoppen. In de meditatie geeft mijn lichaam blijkbaar feilloos het signaal af van de spanning die het beheerst.  

*

Ruim tien jaar geleden verscheen Levend hart – stervenskunst als levenskunst. De mooie rooie uitgave over mijn toenmalige hartinfarct. Als ik erin teruglees kloppen  de meeste dingen. Veel ervan zou ik nu nog zo formuleren. Ik schreef over de ‘ars moriëndi’ van de monniken. Hoe zij zich daarin oefenden. Minstens een kwartier per dag dompelden zij zich onder in het beeld van hun eigen sterven, als in een bad – waaruit zij dan als herboren oprezen. Schoongewassen, met nieuwe ogen.

Ik wist dus hoe het zat maar in de loop van de jaren ben ik die wijze van mediteren kwijtgeraakt. Dat hoef ik mezelf niet te verwijten want zo gaat het in het leven. In ieder geval ben ik er nu weer met mijn gezicht in gedrukt. Hoe nodig het is. En hoe heilzaam.

Tijdens het mediteren vanmiddag merkte ik weer hoeveel spanning er nog op mijn lichaam staat. Ongelooflijk, hoe de stilte de werkelijkheid aan het licht brengt via de fysieke reacties. Na een kwartier mediteren – met weer de focus op het loslaten van mezelf, gestorvenheid dus –  begon de hele boel weer te rillen. Het kon mij ook niet lang genoeg duren en ik bleef maar zitten op dat bankje onder de hop. En maar rillen.

Een vreemde gewaarwording maar ook heerlijk.  

 

Ik sta nu dus voor de klus om het ‘ars moriëndi’ te oefenen. Ik moet daar dan ook de dag door in blijven en mij niet laten verleiden om weer terug in het oude leven te stappen. Zo van: nu voel ik me weer goed en pakken we de draad weer op zoals het was. Dan komen ogenblikkelijk de onrust, angsten en depressies weer opzetten. Ik heb het nu blijkbaar een tijd nodig om te rusten in die houding en vanuit die houding de dingen te doen. In een nieuwe gezindheid.

Om leegte te worden.

Het is echt woestijntijd.

 

Alleen zo kan ik de brug slaan naar mijn trauma, mijn doodsangst tijdens mijn hartinfarct en de weken daarna.

Alleen zo vind ik verzoening met die ervaring.

En met de dood.   

 

*

 

Ja, woestijntijd.

Tijd om alleen te zijn.

Ik wil alleen maar leeglopen, leeg zijn en rusten in die leegte.

En verder nog niets hoeven. 

 

18 juli 2015

Het is echt zo raar. De rillingen komen uit niets opzetten. Als ik er niet aan toegeef gieren de zenuwen door mijn  maag en buik of angstige en/of depressieve gevoelens komen met vlagen over me. Ik vecht er niet meer tegen maar laat ze toe, zoek ze zelfs op in mijn mediteren en voel ze bewust, kijk ze in de ogen. Als vanzelf gaat mijn lichaam dan toch rillen.

Het frappante is – en dat geldt zowel het rillen als de gevoelens – dat ze op een gegeven moment, als ze zijn uitgeraasd, gewoon verdwijnen. Dan voel ik me heel leeg. Maar ik denk dat ze verdwijnen omdat ik ze niet bevecht. Ze kunnen dus geen kwaad.

Typisch een chemische reactie van mijn prefrontale cortex na die periode van spanning. Denk ik. Zoals misselijkheid en overgeven na iets verkeerds te hebben gegeten. Het moet in golven uitwerken. Het is een proces. Het moet zijn tijd, zijn kairos, hebben. Dit is nu typisch een geval van kairos:  de tijd die vol moet zijn. Zodra ik er te vroeg naar grijp gaat het weer mis. Ik moet het geduld leren. O, wat heb ik het nodig om het geduld te leren.

Zou het dan toch zo zijn dat deze ellende een hemelse boodschapper is, zoals Miek Pot beweert? In ieder geval zit die er in verborgen, dat zie ik ook wel.

 

Het helpt dat ik er zo naar kijk, mijzelf en mijn emoties loslaat in de meditatie. Dat blijft het consigne: mijzelf loslaten. Ook voor de toekomst als ik genezen ben.   

 

*

 

Maar die depressieve gevoelens – licht, knagend, af en aan dreinend – hebben zeker ook te maken met een  enorm verlangen naar verdieping. Ik wil voortdurend zijn in de dingen  van God. En de gewone pleziertjes van alledag ervaar ik al gauw als oppervlakkig en leeg. Daar vind ik geen vervulling meer in, eerder iets van walging. Ik heb het niet over de triviale dingen die in de liefde thuishoren, zoals met Eliane op een terras wat drinken of onze fantastische seks. Dat is deel van de liefde en in die zin hoort het bij Gods aanwezigheid in ons leven. Maar al wat daarbuiten valt laat me achter met een gevoel van gemis en treurnis. Een gat zo immens dat het pijn doet.

Het is nog steeds vreemd maar tegelijk vertrouwd. Ik heb wel vaker zulke perioden gehad in mijn leven. Mijn hart schreeuwde dan echt naar God vanuit een diep, bijna ziek aanvoelend onbehagen.

 

*

 

Maar wat is dat dan toch voor verlangen?

Ik kan het niet anders zeggen dan dat het het verlangen van mijn leven is.

En dus voor de zoveelste keer:

het verlangen om zelf leeg te worden en mij te laten vullen met God.

 

 

Ik hoef niet gelukkig te zijn. Hoewel het zomer is en de hele natuur juicht wil ik me tot me door laten dringen dat er heel veel huilende kinderen en rouwende mensen zijn in de wereld. Altijd, overal. Het is niet verkeerd dat ik daar nu ook eens deel aan heb. Dat is ook wat een tijd van rouw doet, je dat besef bijbrengen.

 

Maar wat ik vooral ervaar is dat jij me zachter maakt. Je dringt me naar de liefde. Dat herken ik ook van voorheen. Nee, ik hoef niet gelukkig te zijn – nu even niet, prima – als ik maar groei in liefde en vanuit de liefde leef.

 

20 juli 2015

 

Diep gemediteerd vandaag. Op een gegeven moment vond ik een ademhaling via mijn buik zo rustig – heel langzaam geleidend de lucht laten ontsnappen – dat ik in mijn hoofd een licht deinen gewaar werd op het kalme bonzen van mijn bloed. Zo rustgevend dat ik bijna maar net niet in slaap viel en enige tijd in die heerlijke ontspanning tussen waken en slapen bleef hangen.

Het was alsof ik in de armen van God tegen zijn borst gewiegd werd, op het ritme van mijn hart.  

 

21 juli 2015

 

Telkens hoor  ik en overal lees ik dat mijn schrikervaring ‘een plek moet krijgen’. Het klopt dat het die nog niet heeft want elke morgen ben ik weer verdwaasd als ik mij realiseer wat mij is overkomen en hoe alles daardoor is veranderd. Die ‘plek’ moet je zelf geven. Naar de bedoeling van wat een mens overkomt kun je alleen gissen. Maar over de plek die iets moet krijgen kun je zelf nadenken en beslissen.

In dat licht is het toch wel heel frappant wat ik in het slothoofdstuk van mijn laatste boek schrijf over mijn huidige levensfase en de dood daarin. Een aantal zinnen geef ik hieronder weer. Ze lijken haast profetisch. Ze stemmen overeen met wat ik nu allemaal moet leren:

 

‘En nu besef ik ook dat dit mijn voorland is als emeritus: mij voorbereiden op de dood. Al zou ik nog decennia lang leven in goede gezondheid, juist zolang er nog geen sprake is van ernstige ziekte wil ik mij vertrouwd maken met mijn  sterven.  Het kenmerkt immers onherroepelijk de fase die ik in ga.

[…]

In mijzelf keren en mij mijn dood inslijpen. Dat is waarop ik mij ga richten, mij in ga oefenen. Door stug te focussen op het no self, het goddelijke. Niet omdat ik mij schrap wil zetten voor wat kan komen, maar om bewust het proces van vergankelijkheid en onthechting door te maken als wezenlijk onderdeel van het leven. Als sluitstuk, als apotheose van het leven zelfs. Ik wil ertoe rijpen, zodat ik, als het zover is, bereid ben om alles los te laten en mij als een voldragen vrucht van de boom te laten vallen.

 

Dat komt misschien zwaar over. Alsof ik al half dood ben en mijn dagen alleen nog plichtmatig en vreugdeloos doorbreng. Maar dat is het juist niet. De focus op het sterven is de focus op het ware leven. In het licht van de dood zie je het leven in zijn bijzondere waarde, zoals de dingen bij het late, lage licht van de avond in een innige glans komen te liggen. Het leven wordt kostbaarder in het besef van de dood. Elke nieuwe dag, elke zonsopkomst wordt weer wat het is: een mysterie en een geschenk. De schoonheid van de aarde komt het helderst aan het licht in de schaduw van de dood. En in dit alles gaat God meer en meer mijn leven vullen.

 […]

Ik ben ervan overtuigd dat ik in deze contemplatie op de dood des te intenser ga liefhebben. Tot er alleen nog liefde overblijft als de destillatie van mijn leven.’

 

Zo gezien sluit wat mij is overkomen naadloos aan bij wat ik schreef zonder te beseffen wat ik schreef. Zou dat de plek kunnen zijn die ik mijn hartavonturen moet geven? De oefening waarvan ik onbewust wist die nodig te hebben? Als focus, ter verdieping en verstilling in God – zoals ik nu doormaak?   

 

23 juli 2015

 

Misschien zullen anderen er niet eens zoveel van merken – vooral als ze mij niet echt kennen – maar in mijn eigen beleving maak ik een ingrijpende verandering door. Het is ongelooflijk met hoeveel kracht ik in een ander spoor ben gezet. Het spoor namelijk van de contemplatie. Natuurlijk verwees alles wat ik schreef en preekte al in die richting, vaak verrassend duidelijker dan ik besefte, maar deze fase dwingt mij er ernst mee te maken. Het is menens, serieus mediteren volgens een bepaalde discipline, ik heb het eenvoudigweg nodig. Mijn leven is een kwartslag gedraaid.

Het is niet alleen de contemplatie die nu een hoofdbestanddeel van mijn dagelijks leven is geworden, het is ook de – laat ik het maar noemen – toename van God of het goddelijke. Misschien had ik de verticale component daarvan in mijn vrijzinnigheid toch stiekem een beetje gereduceerd tot een onderdeel van de menselijke psyche,maar nu is God groter geworden, dichterbij, ook meer ‘menens’, vooral als diep rustpunt in de menselijke geest en aanwezigheid waar het leven niet meer maakbaar is, in ziekte en dood. Een serieus te nemen werkelijkheid.

Het is veelzeggend dat het verhaal van Witteveen telkens terugkomt in mijn gedachten. Zijn wijze van mediteren en het vertrouwen in het licht waarin zijn zoon is opgenomen.       

 

*

 

Waar ik nu voor moet oppassen is dat ik in mijn eigen gedachten niet een te negatief beeld neerzet van hoe ik was voor het infarct. Ik moet nu niet net gaan doen alsof ik toen oppervlakkig leefde. Komaan zeg! Het verschil zit hem niet in een ‘bekering’ maar in een grote stap voorwaarts, een laag dieper, een toegevoegde dimensie.

Ik moet niet in de valkuil van het oordeel trappen.  

 

25 juli 2015

 

Ik moet mezelf opnieuw uitvinden –zoals men dan zegt – maar een ding is daarbij duidelijk: dan moet ik niet in mezelf zoeken. Mijn ik is verloren, ziek, van slag, gedesoriënteerde hersenkwab… Ik moet zoeken voorbij mijn ik. Buiten mij. In het no self.

Waar hoorde ik dat ooit? Het centrum van de mens ligt buiten zichzelf. Dat wist ik al, maar deze weken wordt het mij fysiek en psychisch ingepeperd. Elke morgen moet ik, nee, niet mezelf opnieuw uitvinden, maar mezelf loslaten. Mijn enige identiteit is in God.

Dit besef is de smalle richel waarop ik loop. Elke dag probeer ik nog wel een keer het oude pad en donder ik er weer af, maar gaandeweg zal het zal het er zo bij in moeten slijpen. Dat het menens is. Dat ‘niet ik nog ben, maar Gij alleen’.  

 

*

 

Het is onmiskenbaar zo dat deze minder leuke periode mij leidt naar meer God en meer liefde. De confrontatie met mijn hersenschimmen – letterlijk – dwingt mij om aan mijzelf voorbij te gaan en mij te verliezen in het goddelijke no self.

Waar ik tot voor kort soms nog bleef steken in nurksheid en verongelijktheid word ik nu gedreven naar de kern van het leven met mijn geliefden. Het is een pittige prijs die ik deze zomer moet betalen en het gaat er soms nogal hardhandig aan toe, maar ongetwijfeld word ik gekneed tot een liefdevoller, Godtransparanter mens.  

 

Ook mijn seksualiteit – bepaald niet minder geworden in verlangen en felheid – staat nog meer dan voorheen in dienst van onze liefde. Het is dieper bezield, echt een heilig ritueel. Dat was het al, maar ook hierin heeft een intensivering en een zuivering plaatsgevonden. 

Er gebeurt werkelijk heel veel met mij. Ik ben geloof ik in de revisie.  

 

26 juli 2015

 

 Ik moet het blijven zeggen: Things have changed. Ik onderga alles zoveel intenser en scherper, zeker als ik de innerlijke houding vind van het rusten in God. Want dat is wat ik veelvuldig doe en waar ik een sterk verlangen naar heb. Ik zou het doorlopend kunnen doen. Als ik het moet visualiseren zeg ik: mij aanleggen aan de moederborst van God. Een raar idee voor een kerel van vijfenzestig, dat begrijp ik, maar het is toch ook het beeld uit psalm 131: als een gespeend kind bij zijn moeder.

Opnieuw realiseer ik me dat iemand met een bijna doodervaring zich ongeveer zo moet voelen, alsof je opnieuw geboren bent en alles in een ander perspectief is komen te staan. Alles is teer en innig. Het licht door de bladeren als ik ’s avonds onder de hop zit te mediteren. De lichtblauwgroene kleur van de zee gisteren toen de zon over de nog schuimende koppen scheen na de storm. Zulke momenten geven een broos geluk.

Maar vooral ook als ik denk aan mijn geliefden is er dat sterke gevoel van liefde. Hoe zal ik het noemen? Mededogen, dat is het woord. En ook het besef dat zij daarin rusten. Dat God om hen heen is in een verstrengeling van liefde.  

 

*

 

Zou het dan toch waar zijn? Het vertrouwen van mijn jeugd?

Dat wij allemaal geborgen zijn in een liefde waar wij nooit uit kunnen vallen?

Het vertrouwen van Witteveen, dat de goddelijke geest met alles een bedoeling heeft? Dat zijn dode geliefden in het licht zijn en tegelijk om hem heen als engelen?

 

 

Ik moet nu denken aan mijn vader, die als een troostende engel tot een van onze kinderen sprak toen die het moeilijk had – en die hem niet eens had gekend. Ik denk aan zoveel dingen waarover een mens zich zorgen  maakt en die toch gewoon goed komen dankzij de liefde. Ik denk aan de kracht die mensen ontvangen als het niet goed komt, in verdriet dat onoverkomelijk lijkt. Ik denk aan de mystieke ervaringen van mensen in uitzichtloze situaties. Ik denk aan die merkwaardige warmte die ik altijd mocht ondergaan aan sterfbedden en bij uitvaarten. Ik denk aan de engelen die ik als kind zag op de boerderij.  

Ik denk aan mijn levensgeschiedenis die toch eigenlijk niet denkbaar is zonder God,  een leidraad van liefde.

 

 

Ik moet er erg aan wennen dat het toch allemaal waar zou zijn. Dan is het allemaal meer en rijker dan ik durfde te dromen. Dan is God groter dan ik durfde te geloven. 

Ik ben wel helemaal in die modus gezet.