Stilte, overgaand in gebed
…
…Stilte, heilige stilte,
waarin alles verzinkt
en tot rust komt,
voorzichtig betreden wij jou,
en tasten naar jouw geheim,
naar licht en liefde.
Neem van ons weg wat ons beklemt,
en daal in ons neer,
zacht en wit als sneeuw…
Jij die wij God noemen,
kom over ons,
Amen.
—–
Zoals u misschien weet speel ik graag met sprookjes… ook met dit bekende sprookje van Hans Andersen.
Opstapje naar het thema: Het lelijke, jonge eendje maar dan anders
Een lelijk jong kuiken was zijn moeder kwijtgeraakt
Hij zwom tussen de eenden en de meerkoeten en de ganzen.
Ze joegen hem allemaal weg: vort jij, lelijk mormel!
Je ziet er niet uit – wat ben jij voor een raar wezen!
Je hals is veel te lang en je kop is veel te groot en je lijf te dik.
Toen vluchtte het lelijke kuiken op de oever
en zwierf langs de waterkant.
Hij hoorde nergens bij en was verdrietig.
Daar kwam een moederkip met kuikens.
Ha, dacht hij, misschien hoor ik daar bij.
Misschien is dat mijn moeder en zijn dat mijn broertjes en zusjes.
Hij liep er snel naar toe.
Maar ze lachten hem uit en pikten naar hem en ze riepen:
Weg jij, lelijk mormel!
Jij hebt een rare ronde snavel en een belachelijk lange nek.
Jij hoort niet bij ons.
Nee, dacht hij, ik hoor nergens bij want ik ben een lelijkerd.
En droevig zwierf hij verder – en overal werd hij weggejaagd.
Zo ging het door, maanden achtereen, een jaar ging voorbij…
Maar al die tijd was er iets dat hem naar het water bleef trekken.
Op een dag liet hij zich van de kant af glijden en gleed over het water.
Toen zag hij prachtige witte vogels met sierlijke halzen en brede vleugels.
En ook zag hij iets dat hij nooit eerder had gezien:
hun spiegelbeeld in het water – wat was dat mooi!
Maar hij durfde zelf niet naar beneden te kijken want, dacht hij,
wat ik dan zie zal zo verschrikkelijk lelijk zijn.
Toen hoorde hij een stem uit de diepte:
Kijk maar gerust, je bent niet lelijk, integendeel, kijk maar…
Toen zag het kuiken dat geen kuiken meer was zijn spiegelbeeld.
En het was zijn spiegelbeeld dat tot hem sprak:
Je bent zo mooi, je bent geen lelijk jong eendje.
Je bent sneeuwwit als licht en je hebt schitterende vleugels!
Je bent, je bent, je bent… je bent een engel.
……
Meditatie
Lieve mensen,
het is verleidelijk om verhalen over engelen
op westers rationalistische wijze te benaderen:
Ze bestaan niet en als iemand ze niettemin ziet
zijn het voortbrengselen van ons brein…
Onze hersenen creëren zelf engelen.
Maar ik heb te veel verhalen gehoord van wijze, nuchtere mensen
om me er op die manier van af te maken.
Een mevrouw die vertelde dat er midden in de nacht
een doorschijnende gestalte aan haar bed stond die haar troostte.
Of die andere mevrouw die zei
dat ze een lichtende bol over het weiland aan zag komen zweven,
vlak voordat haar man een operatie moest ondergaan.
Of de Indiëganger – ze mochten op de valreep hun verhaal vertellen
in de tv-serie van Coen Verbraak – ik heb er ook een gekend.
Hij vertelde dat hij midden in de jungle werd geraakt
door een kogel in zijn schouder en plat op de grond sloeg.
En terwijl hij daar lag was er een lichtende gestalte bij hem
waaruit een stem sprak: ‘Wees maar niet bang, het komt goed.’
Je kunt er niet omheen: mensen zien soms engelen.
…
Alleen, heel veel mensen zien ze niet.
Wat kun je er dan mee?
Ik denk dit: heel veel mensen zien ze niet, nee,
maar iedereen kan ze ervaren.
Ervaren zonder iets te zien, maar van binnen, in je geest.
Het is een menselijk vermogen – die innerlijke, stille engel.
Want wat is een engel?
Drager van een liefdevol licht, brenger van een goddelijke boodschap.
De ervaring daarvan komt op uit de bodem van de menselijke ziel
en is in die zin de meest werkelijke werkelijkheid.
Een paar voorbeelden, juist van mensen die niet zoveel met God hebben.
In een tv-programma vertelde sportpresentator Dione de Graaff
hoe ze na het overlijden van haar vriend Chris Götte,
de drummer van Blöf, een bijzondere kracht ervoer – een engel?
En misschien zat er ook wel een engel verscholen
in de briljante hersens van Maarten van Rossem,
toen hij met broer en zus een kathedraal bezocht en vertelde
hoe hij, zelfverklaard atheïst, ontroerd raakt
bij het horen van een orgel – in zijn, hem typerende woorden:
‘Ik geloof geen reet, maar dan springen me de tranen in de ogen.’
…
En nu ga ik u zelf iets vreemds bekennen:
Altijd in de confrontatie met de dood,
zowel persoonlijk als in mijn pastorale werk,
word ik een gloedvolle aanwezigheid gewaar.
Verdriet natuurlijk ook, maar met een dimensie van blijdschap.
Een warm, troostrijk besef van eeuwigheid.
Nee, ik zie geen engel, geen licht, geen verschijning – niets.
Maar er komt een rust over me die ik herken als van God.
Een diepe vrede, een licht in mijn binnenste.
Alsof er, ja, alsof er in mijn ziel iets als een engel is neergedaald,
me daar heeft aangeraakt, gekust en getroost.
Alsof ik word gedragen – zoals psalm 91 dat verwoordt.
Het is om mij heen, zoals de wind om je heen is.
Het is vooral in mij, als een sfeer die je doordrenkt.
En nee, het is dus bepaald niet dat ik behoed word voor het kwaad,
zoals psalm 91 suggereert.
Ik zit dan immers midden in dood en verdriet.
Maar dat is ook precies wat de psalm bedoelt.
De dichter is niet zo naïef om te denken dat jij gespaard wordt,
dat ziekte en vijandschap en dood jouw deur zullen voorbijgaan.
Maar hij weet: in de ellende zijn er engelen die je er doorheen dragen.
Dat is denk ik wat ook de filosoof Wittgenstein bedoelt als hij beweert
‘volkomen veilig te zijn wat er ook met hem gebeurt.’
Geheimzinnig, niet?
Volkomen veilig ook al weet je niet hoe het met je afloopt.
Het gevoel dat je bent opgenomen in een groot verband
waar je nooit uit kunt vallen.
Dat je innerlijk wezen onaangetast blijft,
want dat innerlijk wezen is God.
Dat niets voor niets is, dat jij ertoe doet.
Een besef dat je geschonken wordt zomaar, vaak ongedacht,
op het moment dat je juist geen kant meer uit kunt.
Even heb je het gevoel dat je gezien wordt, dat je bijzonder bent,
dat je verdriet, je pijn is opgemerkt,
dat je jouw plek hebt in de eeuwigheid – in God –
dat je vanuit die eeuwigheid getroost wordt: een arm om je heen.
…
Dan heb je een vleugje engel ervaren.
Daarom zijn wij Maria en Maria is ons.
Want dit is wat ook Maria, onbeduidend dorpsmeisje, mag ervaren.
Wie was zij nou helemaal?
Iemand die niet wordt gezien, die over het hoofd wordt gezien.
Geen tafeldame bij DWDD.
Een slavinnetje – dat is de letterlijke vertaling van het Griekse woord.
Maria past in ons allemaal.
Ze gaat ons niet te boven.
Daarom is ze zo geliefd gebleven de eeuwen door.
Zoals Gerard Reve vertelde toen hij tegenover Maria zijn schuld beleed
op reviaanse wijze, dus plechtig en nogal overdreven:
‘Ach, heilige Maagd, ik ben een slecht en schuldig mens…’
Waarop Maria hem moederlijk toesprak:
‘Gerard, ik wil niet dat je zo over jezelf praat.’
Dat gevoel: Maria begrijpt ons.
Wij zijn allemaal wel een beetje Maria diep in onszelf.
Sommige mensen hebben er totaal geen last van
maar de meeste mensen voelen zich wel eens klein en onbetekenend,
het lelijke, jonge eendje: wie ziet er nu wat in mij?
En dan komt de engel, het engelgevoel, dat zegt:
Ha jij, jij bijzonder mens, jij begenadigde.
De engel Gabriël, Gabber – i – eel, de gabber Gods,
zegt het in Maria tegen ons allemaal:
Ha jij, de groeten van God jij, jij begenadigde, jij bofkont!
Bijzonder ben je.
Wie? Ik…??
Ja, jij, ja, bijzonder ben je, want ook in jou wordt het heilige geboren.
Het heilige van God komt over je en raakt je aan, bemint je,
en ook in jou wordt God geboren,
wordt de liefde zelf geboren.
In wie? In mij…?? – weet u wel wie ik ben?
Ik ben niks, een voetveeg voel ik mij soms, een wegwerpartikel.
Of een rotzak die niet waard is om …
Of een mislukkeling, een …
Nou ja, lieve engel, weet ik veel wat ik me soms allemaal voel.
Weet u hoe donker mijn geest is soms is, hoe onrustig,
hoe belast door het verleden?
Gaat u me nu vertellen dat Gods heilige Geest in mij komt,
in het Maria van mijn ziel,
om daar met mijn geest de liefde te bedrijven?
Ja, jij, ja, begenadigde.
Het heilige van God wil gemeenschap met jouw geest,
zodat ook in jou het heilige geboren wordt
en jij een lichter mens wordt,
zoon, dochter van God,
jij, vonk van God zelf.
…
Ik geloof dat er engelen om ons heen zijn, en in ons,
engelen die we niet zien maar die ons dit voortdurend zeggen:
jij, je mag getroost zijn,
jij, je bent bijzonder,
jij, je bent Gods beminde.
Kijk elke morgen in de spiegel en hoor het je spiegelbeeld zeggen:
Ha jij, jij begenadigde.
Je bent, je bent, je bent… je bent een engel.
STILTE
Gebeden (voorbeden, stil gebed, gezamenlijk Onze Vader)
Jij, bron van licht,
stuur ons engelen,
in het licht van elke nieuwe morgen,
in schoonheid en vogelgeluiden,
in elkaars ogen,
elkaars woorden,
in onze ziel als ervaring van troost,
als liefde…
…
Stuur engelen waar mensen lijden in deze wereld,
waar de schepping lijdt en wordt geschonden.
Wij noemen onze gebedsintenties:
De verharding in de samenleving in de toename van geweld en gescheld…
De ruziënde wereldleiders…
De stille armoede van mensen, de schreeuwende armoede van mensen…
Het grote onrecht, altijd overal aanwezig…
De aarde, al wat leeft, de zorgen om het klimaat…
Allen die een gemis ervaren, in de lege plek van een geliefde…
Allen die ziek zijn, of anderszins kwetsbaar…
Mensen die verdriet hebben om een scheiding, een conflict of vanwege rouw…
Onze geliefden, onszelf, ons eigen leven – in de stilte…
…
We bidden samen het Onzevader…