Voor de kinderen: de wang van God…
Sjakie de Zeeschildpad en Wannes de Zeehond lagen op het strand.
Lekker in het zonnetje.
Heerlijk, zuchtte Sjakie, wat lig ik toch lekker in God!
Rare, zei Wannes, hoe kom je daar nou bij? Ik heb wel geen christelijke opvoeding gehad, maar zoveel weet ik wel dat God daarboven in de hemel woont – een grote, machtige zeehond.
In de hemel, zei Sjakie, daar is alleen maar hemel. En dat gaat eindeloos door. Er is alleen maar dit, deze lucht, dit water, deze ruimte, de zon… dat is allemaal hemel. En dat noem ik allemaal God. Omdat het zo mooi is en zo groot en zo wonderlijk… En dit strand is de wang van God. Nu lig ik lekker tegen de wang van God en als ik straks ga zwemmen zwem ik ook in God.
O, maar, zei Wannes, dus God is niet de Grote Zeehond ver weg achter de wolken, maar dit allemaal…? Het strand, het licht, de zee, de blauwe lucht, de zon…? Jij noemt dit allemaal God? O… maar dan… maar dan… dan ben ik ook een stukje God!
Precies, zei Sjakie en hij rekte zich nog eens uit in de zon, op het strand.
Op de wang van God.
Plaatje hemelkoepel laten zien…
Vroeger dachten mensen dat er een soort bovenwereld was, waar God woonde. Dat is niet zo gek. Als je buiten staat lijkt het net of de hemel een soort tent is die over de aarde is gespannen. Net als op het plaatje… Zie je? Daar ligt een man om het hoekje te kijken, zo die andere wereld in.
We weten nu dat niet zo is. Toch hebben veel mensen het over God. Als God niet boven zo’n koepel in een andere wereld is, waar is God dan? Misschien kun je zeggen dat God niet ergens is, maar dat God vooral iets is dat je voelt. Dat God een manier van zeggen is.
————————-
Korte uitleg vooraf over Nietzsche
Friedrich Nietzsche was de filosoof uit de 19e eeuw van wie sommigen beweren dat hij verantwoordelijk zou zijn voor de leegloop van de kerken. In ieder geval is van hem bekend dat hij God dood verklaarde. Dat er geen “andere werkelijkheid” is naast de onze waarin een opperwezen zou wonen. En, zegt Nietzsche, wij hebben God vermoord. In onze cultuur is geen plaats meer voor God. We zullen het voortaan zonder God moeten stellen. Hij zei dit eind 19e eeuw, maar wat we nu om ons heen zien komt verrassend overeen met wat Nietzsche voorspelde. Maar er is aan Nietzsche ook altijd een andere kant: hij verklaarde God dood maar schrijft tegelijk over het Oer-Ene en de Eeuwige Wederkeer.
Ik heb een monoloog aan hem gewijd omdat hij model staat voor veel mensen van nu. Mensen voor wie God dood is en die tegelijk niet los van God zijn. Nietzsche zou zo in deze tijd passen. Wij allemaal kennen in onze eigen omgeving deze mensen – als wij het al niet zelf zijn.
Verder wil ik laten zien dat zijn persoonlijke leven nooit los gezien kan worden van zijn filosofie. Een leven dat getekend wordt door grote eenzaamheid, eindigend in waanzin.
Ik kruip in zijn huid en speel het spel alsof hij vanuit deze tijd terugkijkt. Een Nietzsche-monoloog anno 2012. Het zal duidelijk zijn dat het mijn Nietzsche is.
Het is niet Friedrich Nietzsche die ik speel. Het is Wim Nietzsche…
Ik lees nu, naast psalm 42, een van zijn meest aangrijpende teksten, ook bij wijze van psalm.
Nee, kom terug!
Met al uw martelingen.
Tot de laatste aller eenzamen,
o, kom terug!
En mijn laatste hartenvlam –
zij gloeit voor u!
O, kom terug,
mijn onbekende god! Mijn pijn!
Mijn laatst geluk!
Lezing: Psalm 42:1-6 / Mattheus 26:36-38
Meditatie (Nietzsche-monoloog):
Lieve mensen,
tjonge, jonge, dat is even wennen na ruim een eeuw,
om weer in deze wereld te zijn!
Het is er niet mooier en niet beter op geworden.
Maar ja, dat had ik ook wel zo’n beetje voorspeld.
En het klopt ook aardig wat ik heb gezegd over God en de kerken.
God lijkt uit jullie samenleving verdwenen.
Hij is uit de bovenwereld verdwenen.
Sterker nog, die hele bovenbouw is verdwenen.
God is weggemoffeld achter de voordeur, in de privésfeer,
particulier bezit geworden van enkele overgebleven liefhebbers.
Dan kan hij geen kwaad, God.
En de kerken?
Dat zijn dan wel geen grafmonumenten,
maar wel steeds vaker appartementen.
Tja, het moest er wel van komen.
Ik heb het niet bedacht.
Ik was alleen maar de slecht nieuwsbrenger.
En ik zag het gebeuren toen bijna niemand het zag.
Kent u het nog – dat verhaal over de gek op het plein?
Daar schuifelt ie tussen de mensen, met een kaars in zijn hand:
Ik zoek God! Ik zoek God!
De mensen wijzen op hun voorhoofd.
En ze schrikken niet van zijn boodschap:
God is dood! God is dood! En wij hebben hem vermoord…
Precies zo is het gegaan:
Het zat in de geschiedenis besloten dat God overbodig zou worden.
…
Ik heb het ontdekt, maar wat heeft het me een pijn gedaan!
Want God, dat is het mooiste wat de mensheid heeft voortgebracht.
Ik kon niet anders dan zeggen wat ik zag,
maar wat een leegte heb ik ervaren.
Je leest het in mijn gedicht dat een psalm gelijk is:
O kom terug! Mijn onbekende god.
Mijn pijn! Mijn laatst geluk!
…
En toch kon ik niet anders:
De mens heeft God geannexeerd,
hem tot een verlengstuk van zichzelf gemaakt.
En sinds de mens weet dat er geen bovenwereld is,
dat hij het uit moet houden in deze werkelijkheid,
is er eenvoudig geen ruimte meer voor God.
Ik kon niet anders dan dat aanwijzen en noemen,
hoezeer ik er ook aan heb geleden.
Ze hebben mij de schuld gegeven van de hele geloofscrisis,
van alle atheïsme en het verval van de kerken.
Ze hebben me zelfs de schuld gegeven van het nazisme.
Dat doet nog meer pijn, want met mijn Übermensch
heb ik geen raszuivere Ariër bedoeld, maar een krachtige, moedige mens
die een leven zonder God vrolijk in de ogen ziet,
die ja zegt tegen het leven zoals het is.
…
Ze hebben mij de schuld gegeven van zoveel dingen.
Nou ja, jullie voorganger van vanmorgen is me dankbaar, zei hij.
Want ik heb jullie van een achterhaald Godbeeld afgeholpen
en de hele Westerse cultuur opnieuw laten nadenken over God.
Het Godbeeld van de gespleten werelden
met een onderbouw – dit leven – en een bovenbouw – de hemel.
De koepel van Wannes de Zeehond met God als een soort grote zeehond.
En, zegt uw voorganger en zeggen veel van jullie voorgangers,
ik heb jullie ook een nieuwe kijk op het christendom gegeven.
Ja, ik was anti christendom, maar jongens, jongens,
wat was dat voor een christendom in de 19e eeuw?
Een verkokerd, burgerlijk, slaafs christendom…
In mijn tijd – ik kon niet anders dan afrekenen met God en christelijk geloof…
Maar wat heb ik naar God gehunkerd:
Mijn laatste hartenvlam – zij gloeit voor u – o kom terug!
Het is de dorst geweest van psalm 42:
Mijn ziel smacht naar God – naar een God die leeft.
Ziet u? Naar een God die leeft.
Ik zag alleen een dode God, een God zonder toekomst.
…
Maar wie schetst mijn verbazing?
Ik mag hier weer even rondkijken en wat zie ik?
Ja, de kerken worden appartementen maar God…?
Ik word van al die Godrevivals niet vrolijk:
nog meer dan in de 19e eeuw is God een factor geworden
van gelijk en waarheidsclaim – en een dodelijke factor in oorlogen.
Elk geweerschot gaat gepaard met een “God is groot”…
…
Maar er is ook een andere kant:
Het lijkt wel of mensen alleen maar meer hunkeren naar God.
Nog steeds is er verlangen naar God
en ik zie nu wel in dat dit altijd zal blijven,
dat het met de mens gegeven is om te verlangen naar God.
In die zin kan God nooit dood zijn en zal God nooit dood zijn.
God is aanwezig in het verlangen zelf.
Dat eeuwige Godverlangen is God zelf.
In dat verlangen leeft God – en blijft God een werkelijkheid.
Dat heb ik ook geschreven,
maar daar lijkt iedereen overheen gelezen te hebben:
ja, de God van de kerken en van de theologen heb ik dood verklaard,
maar niet de goddelijke kracht:
het verlangen naar het Oer-Ene,
zoals mijn oude profeet Zarathustra het verkondigde
en zoals de oude mystici het beleefden, oude mystici
die nu weer door zoveel moderne mensen worden gelezen.
…
Het is me nu duidelijk dat je eerst God moet verliezen, je oude God,
om weer open te kunnen staan voor God.
Ik herken mezelf zo in die mensen van nu.
Ja, ik ben inderdaad te vroeg geboren.
Ik sta hier misschien wel voor al die mensen van nu
die niet meer kunnen geloven in de traditionele God uit zo’n bovenbouw,
maar die tegelijk hunkeren naar God, nou ja, God…
Ik weet wel dat velen van jullie, juist ook in de kerk,
moeite hebben met dat woord God,
omdat het zo belast en beladen is, zo sleets en misverstandelijk.
Laat ik dan zeggen: verlangen
naar dat Ene, naar bezieling, leven, geestkracht, eeuwige schoonheid,
naar liefde die eeuwig is…
En liefde, ja, daar raak je bij mij een pijnpunt.
Want, mijn God, wat ben ik eenzaam geweest.
Misschien kan ik ook wel model staan voor alle eenzamen van nu.
Nu terugkijkend op mijn leven, de waanzin voorbij,
is dat de tragiek van mijn leven geweest:
Ik heb geen liefde gekend – vind je ’t gek dat ik God heb doodverklaard?
En neem van mij aan: elk filosofisch en theologisch systeem
komt voort uit het persoonlijke leven van de mens zelf.
Mijn dode God komt voort uit mijn doodeenzame leven.
…
Misschien dat ik daarom ook anders naar Jezus kan kijken dan toen.
Jezus is niet de weke profeet van het laffe moralisme.
Ik zie nu – en we hebben het net gelezen – hoe doodeenzaam ook hij was.
Hoe hij door zijn vrienden alleen werd gelaten in Getsemané…
Hoe hij daar moedig het leven en de dood in de ogen keek – zonder God…
Hoe het hem op dat moment aan liefde ontbrak…
Maar ook hoe hij ja bleef zeggen tegen leven en dood.
Hoe hij vasthield aan de Oer-Ene en de eeuwige wederkeer van liefde.
Nee, ik ben postmortaal niet opeens christen geworden.
Dat zou een mooie truc zijn van jullie dominee.
Daar zijn ze goed in, theologen.
Maar ik zie wel mijn eenzaamheid onder ogen
en mijn verlangen naar God – en de liefde.
En dat God nog springlevend is…
Amen